3
DE BOUWSPAARKASSEN (II)
markt. De disconto-verhooging werkt in de richting van aflossing van
credieten en dus van het terugstroomen van bankbiljetten; de open
markt-verkoopen beteekenen, dat de koopers van de effecten op het
schatkistpapier aan de circulatiebank bedragen te betalen hebben,
die zij althans ten deele in bankbiljetten zullen betalen, zoodat ook
deze verkoopen bankbiljetten naar de circulatiebank doen terug
vloeien.
Dikwijls worden disconto-politiek en open-markt-politiek samen,
ter wederzijdsche ondersteuning, toegepast er is echter een tendens
merkbaar, om het eerste middel minder te gebruiken en meer te
steunen op het laatste.
De Nederlandsche Bank heeft eerst in 1937 de bevoegdheid ge
kregen open markt-operaties te verrichten, en dan nog uitsluitend met
schatkistpapier en bankaccepten (door een bank geaccepteerde wis
sels). Deze bevoegdheid is in 1945 uitgebreid tot obligaties ten laste
van Rijk en overzeesche gebiedsdeelen.
De tweede functie van de circulatiebank is zorg voor het (overige)
bankwezen van het land (althans voor het grootste deel ervan met
hypotheekbanken b.v. pleegt de circulatiebank zich niet te bemoeien).
Zij oefent in de meeste landen (ook bij ons) een zekere controle op
de overige banken uit. Zij tracht tegen te gaan, dat zij te veel of op
verkeerde wijze crediet verleenen en daardoor zichzelf en de volks
huishouding in gevaar brengen. Zij helpt hen, wanneer zij in moeilijk
heden zitten. Komt er een ,,run" op een bank, zoodat zij plotseling
groote bedragen aan deposito's moet terug betalen, dan zal de cir
culatiebank, als de bank soliede is, haar helpen met een flink crediet,
om de moeilijkheden te overwinnen. De bank heeft natuurlijk lang
niet genoeg contanten in kas, om aan de plotselinge grote opvragin
gen te voldoen, en het is ook niet mogelijk, om op stel en sprong
verleende credieten los te maken. Zonder hulp van de circulatiebank
zou een run haar dus fataal worden. Zorg voor het bankwezen be
teekent tegelijk zorg voor het geldwezen, omdat, zooals wij hebben
gezien, de banken giraal geld scheppen.
De banken, zoo werd hierboven opgemerkt wij stappen hiermede
van de functies der circulatiebank af hebben alle dit gemeen, dat
zij eenerzijds geld van het publiek leenen, anderzijds geld aan het
publiek uitleenen. Dit gaat niet geheel op voor de circulatiebank.
Deze leent aan het publiek geld, dat zij zelf heeft gecreëerd. Men
zegt wel eens, dat de circulatiebank crediet opneemt van het publiek,
omdat zij de bankbiljetten, wanneer de houders dit wenschen, moet
inwisselen, maar dit is slechts juist, indien de circulatiebank tot inwis
seling van bankbiljetten tegen ander wettig betaalmiddel verplicht is.
Dit was ten onzent het geval tot 1936. Tot dat jaar waren de bank
biljetten dus een schuld van de Nederlandsche Bank, een schuld, die
eventueel door haar moest worden betaald in andere wettige betaal
middelen dan bankbiljetten,van de Nederlandsche Bank zelf. Bank
biljetten waren wettig betaalmiddel, behalve voor de Nederlandsche
Bank zelf. Dat zij een schuld van de Nederlandsche Bank aan het
publiek waren, blijkt ook uit den vorm, waarin zij vóór 1936 werden
uitgegeven „De Nederlandsche Bank betaalt aan toonder de somma
van tien gulden". Het waren dus promessen (betalingsbeloften) aan
toonder, en zij behoorden dus op de balans der Nederlandsche Bank
als schuld te worden opgevoerd, hetgeen ook inderdaad geschiedde.
Men kan zeggen, dat het publiek, door die promessen te accepteeren,
aan de Nederlandsche Bank crediet verleende.
Maar in 1936 is het karakter van haar bankbiljetten radicaal ver
anderd de verplichting tot betaling der bankbiljetten werd opge
schort. De bankbiljetten verloren dus, althans tijdelijk, hun karakter
van schuld der Nederlandsche Bank. Dit blijkt ook uit den vorm,
waarin na 1936 de bankbiljetten werden uitgegeven er staat op
,,De Nederlandsche Bank - tien gulden". In de balans bleven zij
echter als schuld der Nederlandsche Bank paraisseeren. De na de
geldsaneering uitgegeven bankbiljetten zijn weer voorzien van de
clausule „betaalbaar aan toonder" en worden dus weer als schuld van
de Nederlandsche Bank beschouwd.
Tegenwoordig is er in elk land slechts één circulatiebank de uit
gifte van bankbiljetten is dus gemonopoliseerd. In Nederland is het de
reeds genoemde Nederlandsche Bank,'in Engeland de ook. al vermelde
Bank of England, in Duitschland de Reichsbank, in Frankrijk de Banque
de France, in de Vereenigde Staten van Amerika het Federal Reserve
System (dit bestaat uit 12 Federal Reserve Banks, die echter onder
één centrale leiding staan en dus feitelijk één bankorganisatie vormen).
(Wordt vervolgd).
Nadat wij in ons vorig artikel over de bouwspaarkassen volstaan
hebben met het geven van een algemeen overzicht van doel en werk
wijze der kassen, waarbij wij reeds gelegenheid vonden te wijzen op
enkele schaduwzijden, willen wij thans volledigheidshalve eerst nog
melding maken van. de conclusies, tot welke het in den aanvang van
ons eerste artikel vermelde rapport betreffende de bouwspaarkassen,
uitgebracht door een commissie, ingesteld door het Nederlandsch
Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, ten slotte komt
1. Ook in ons land kan de bouwspaarkas een waardevol instituut
blijken voor de stimuleering der woningproductie en de ver
betering der volkshuisvesting.
2. Het verkrijgen van een schuldvrije, eigen woning, door het spaar
systeem der bouwspaarkas mogelijk gemaakt, zal voor vele
middenstanders en arbeiders een sociale vooruitgang beteekenen.
Bij de propaganda voor het bouwsparen dient echter rekening te
worden gehouden met het feit, dat de eigen woning niet voor
allen zonder onderscheid wenschelijk moet worden geacht.
3. De ervaring heeft geleerd, dat herhaaldelijk bouwspaarkassen
worden opgericht, welke den toets eener ernstige critiek niet
kunnen doorstaan. De gestorte spaargelden kunnen daardoor in
gevaar worden gebracht.
4. Zekerheid dient te bestaan, dat de door de spaarders bijeen
gebrachte gelden veilig zijn en de bouwspaarkas voldoet aan
hooge eischen van soliditeit.
Onverminderd de behartiging van de belangen der bouwspaar
kassen door de Vakgroep Bouwspaarkassen is daarom urgent een
wettelijke regeling, krachtens welke de uitoefening van het be
drijf door niet soliede ondernemingen wordt voorkomen en van
staatswege een doorloopend en intensief toezicht wordt uitge
oefend op de gestie der bouwspaarkassen.
5. Staatstoezicht is niet alleen een waarborg voor soliditeit, maar
zal tevens een stimulans voor de ontwikkeling der bouwspaar
kassen blijken.
6. De bouwspaarkas mag niet worden beschouwd als een financiëele
instelling zonder meer zij heeft in de eerste plaats een sociale
taak.
7. Uit sociaal oogpunt is wenschelijk de oprichting eener publieke
bouwspaarkas. De spaarbanken (waarmede bedoeld worden, die,
aangesloten bij den Nederlandschen Spaarbankbond) zi^n de aan
gewezen lichamen om daartoe het initiatief te nemen. Bij de
uitwerking van dit denkbeeld zal samenwerking met publiek
rechtelijke lichamen wenschelijk zijn.
8. In verband met de te verwachten hooge bouwkosten na den
oorlog, zal financiëele steun van overheidswege noodig zijn, ook
ten behoeve van woningen, welke door bemiddeling van de
bouwspaarkas tot stand komen. Deze kan echter worden inge
schakeld bij de uitvoering der geldende regelingen te dezer zake,
zoodat geen speciale maatregelen noodig zijn voor de woningen
der bouwspaarders.
In het algemeen kunnen wij ons met deze conclusies wel vereeni
gen. Een uitzondering maken wij echter ten opzichte van punt 7,
waarin de oprichting bepleit wordt van een publieke bouwspaarkas.
die, als wij het wel verstaan, een door de overheid gestichte of
gesteunde officiëele of semi-officiëele instelling zal moeten worden.
Ons bekruipt eenigszins de vrees dat bij een dergelijk instituut
St. Bureaucritius hoogelijk in aanzien zal zijn en er teveel formali
teiten zullen moeten worden vervuld, waardoor de spaarders
(de adspirant-bouwers) zullen worden afgeschrikt van deelname. Wij
betwijfelen ook of dit instituut daarom zal kunnen concurreeren met
de particuliere bestaande bouwspaarkassen.
Bovendien is het ten zeerste de vraag of de publieke bouwspaarkas
wel die belangstelling en dat vertrouwen zal hebben, als de spaar-
instituten bij uitnemendheid op het platteland, t.w. de algemeene
spaarbanken en de boerenleenbanken.
Daar er volgens punt 2 rekening dient te worden gehouden met het
feit dat de eigen woning niet voor allen zonder onderscheid wensche
lijk moet worden geacht en bovendien een juiste selectie moet worden
toegepast, ■waarbij beoordeeld moet worden of de aspirant-bouwers
ook werkelijk een contractueel aangegane verplichting zullen kunnen
nakomen, zal een lichaam, dat het bouwsparen wil bevorderen, vol
doende bekend moeten zijn met toestanden en personen. Het zal niet
gemakkelijk zijn de daarvoor geschikte en deskundige krachten te
vinden.
Ook al schakelt men, hetgeen de bedoeling schijnt te zijn, spaar
banken en boerenleenbanken in, dan ztillen de functionarissen, die
daarvoor zouden worden aangezocht, slechts werkzaam kunnen zijn
als administrateurs, aanwervers of taxateurs, buiten eenige verant
woordelijkheid van de boerenleenbank.
Het is ons gebleken dat men van de zijde, die de publieke bouw
spaarkas propageeren, de medewerking van de spaarbanken en de
boerenleenbanken op prijs stelt, een medewerking die niet alleen zich
zou bepalen tot administratie, aanwerving en eventueel beoordeeling
van de spaarders (aspirant-bouwers), maar tevens gevraagd zal worden
voor de aan deze bouw-spaarders te verstrekken hypotheken. Hierin
schuilt een gevaar, immers aan den eenen kant zouden de boeren
leenbanken door haar medewerking te verleenen haar middelen zien
afnemen, daar de bestaande spaarders (aspirant-bouwers) hun spaar
gelden zouden overhevelen en andere aspirant-bouwers hun gelden
niet bij de boerenleenbank maar bij de bouwspaarkas zouden beleggen.
Aan den anderen kant zal een groot deel van de middelen moeten
besteed worden voor de verstrekking van de bedoelde hypotheken.
Het behoeft geen betoog dat wanneer het bouwsparen in de toekomst
eenigen omvang zou gaan aannemen, de liquiditeit van de banken door
deze tweeledige onttrekking der middelen ernstig benadeeld zou
kunnen worden. Dit bezwaar klemt temeer, daar in de naaste
toekomst verwacht kan worden dat er aan de banken hooge eischen
gesteld zullen worden in verband met de behoefte aan bedrijfscrediet.
Er is nog een ander bezwaar Door de oprichting van de boeren-