AIFFEISEN-BODE
COÖPERATIEVE CENTRALE
RAIFFEISEN-BANK TE UTRECHT
GELD- EN CREDIET. (III)
No. Pag.
ïn hei kort
Belastingdruk in Groot-Brittannië en Nederland 9 8
België Nationaal instituut voor landbouwcoöperatie .11 7
Beschrijvende economie Prof. Weststrate 7 7
Bestrijding van het inflatiegevaar 7 8
Brits-Nederlandse handel 9 7
Conversielening 1947 (dè 3/3}/2 pet 8 5
Coöperatie 12 8
Coöperatie in Suriname 12 8
Coöp. Veilingver. Bloemenlust" te Aalsmeer (uit het
jaarverslag van de H g
Coöperatieve vlasfabriek Dinteloord G.A11
Credietverlening door de herstelbank 12 8
Daling der geldcirculatie 6 7 en g
De duitse landbouw na de capitulatie 7 7
De gulden een stabiele munt 6 7
De taak van de sterken 8 4
Diepvriesproducten g 4 en 5
Drijfveren der regeringspolitiek 8 5
Duitsland verdeling van het grootgrondbezit 9 7
Economische banden met Indië 7 8
Export bloembollen H 7
Financieringsregeling woningbouw 1947 11 7
Geldsanering in Duitsland 6 g
Grootboek 1946 6 8
Groothandelsprijzen na de oorlog en de veranderingen in
de muntwaarde 7 7 Pn S
Handelsbalans 1946 11 7
Handelsverdrag met Tsjecho-Slowakije 8 4
Handelsverdrag met Zweden 8 5
Inflatie 6 8
No. Pag.
Instituut voor kostprijsverlaging van melk 9 g
Internationale oliecoöperalie opgericht 8 4
Internationale vetvoorziening jj g
Landbouwcoöperatie en geleide economie 6 8
idem 7 6
Landbouwherstel g 5
Landbouwinventarisatie 1946 u g
Land- en tuinbouwinventarisatie 1946 12 8
Liquidatie van het geblokkeerde geld 12 7
Nederlandse export in 1946 11 7
Omvang en waarde der landbouwproductie 11 g
Omzetbelasting voor landbouwers 8 5 en 6
Onze buitenlandse handel 7 8
Onze export 9 7
Oorzaak tekort aan vetten in Nederland H 7
Opvoering der arbeidsproductiviteit 3 4
Overbevolking en voedseltekort c a
Pachten jj
Pootaardappelen en deviezen 9 7
Positie Ned. zuivelexport jj 7 en g
Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie 9 7
's Rijks financiën in het kort 6 8
Salaris of zoutsoldij 11 7
Stand van de veestapel in verschillende landen 9 7
Vlucht uit de landbouw \2 8
Welvaartsplan Cura<?ao 12 8
Wereldlandbouwtelling in 1950 12 8
Wereldvetpositie 12 8
Wie zullen in de Noord-Oostpolder „boeren?" 6 8
Zwitserse boerenleenbanken en de credietverlening 8 4
1847—1947 9 7
REDACTIE EN
ADMINISTRATIE
KR NIEUWE
GRACHT 29
UTRECHT
TELEF 15867
NEGEN EN TWINTIGSTE JAARGANG No. 1
1 JULI 1946
OFFICIÉÉL ORGAAN VAN DE
3. HET CREDIETWEZEN.
A. WAT IS CREDIET
Crediet is het in den tijd uit elkaar vallen van prestatie en
contra-prestatie.
Crediet-transacties zijn dus alle transacties, waarbij geen „gelijk
oversteken" gebeurt. Wanneer een winkelier aan een klant goederen
verkoopt „op maandboekje", verleent hij den klant crediet (voor een
termijn van gemiddeld veertien dagen). Wanneer een dokter een
patiënt behandelt in Februari en hem in Juli de rekening stuurt, krijgt
de patiënt vijf maanden crediet. Wanneer de beroemde, doch berooide
kunstschilder van een opdrachtgever een voorschot krijgt op het afge
sproken honorarium voor het conterfeitsel, dat de eerste van den
laatsten zal maken, verleent de opdrachtgever crediet. Wanneer de
spaarder geld op de spaarbank brengt, dat deze eerst later zal terug
betalen, krijgt de spaarbank crediet.
Wanneer men over crediet spreekt, moet men dus niet uitsluitend
denken aan geldleeningen door banken of anderen. In een onnoeme
lijk groot aantal andere transacties is een element van crediet aan
wezig, al treedt het niet altijd zoo duidelijk op den voorgrond als bij
een geldleening. Zeer waarschijnlijk is het aantal crediet-transacties
in onze moderne samenleving veel grooter dan het aantal „contante
transacties. Als één der partijen bij een transactie nu presteert en
de tegenpartij eerst later de contra-prestatie verricht, zit hierin dik
wijls een element van vertrouwen van de eerste partij in de tweede.
De eerste moet immers maar afwachten, of hij in de toekomst zijn
contra-prestatie zal krijgen. De winkelier vertrouwt, dat zijn klam
hem aan het einde van de maand zal betalen, maar zekerheid heeft
hij niet. Dit vertrouwenselement komt in het woord crediet (afkomstig
van het Latijnsche credere) duidelijk tot uiting.
Dikwijls, en natuurlijk vooral bij transacties op langen termijn,
probeert men het vertrouwenselement zooveel mogelijk terug te drin
gen en zekerheid te krijgen, dat de tegenprestatie in de toekomst
inderdaad zal geschieden. De nu presteerende partij bedingt dan zeker
heid (dekking), in een of anderen vorm, voor het crediet. Wat men
zekerheid noemt, is echter geen 100 °/o zekerheid, want de z.g. zeker
heid kan in waarde verminderen en onvoldoende worden. Aan elke
credietverleening blijft dus een zeker risico verbonden, al kan het
sterk worden gereduceerd.
B. Nut en functies van het crediet.
Stel U voor, dat het crediet verboden werd, dat alleen contante
transacties toegelaten bleven. Dan zoudt gij eiken dag met den bakker,
den slager en Uw huisbaas moeten afrekenen. Dit zou zeer lastig zijn,
niet alleen voor Uzelf, maar ook voor bakker, slager en huisbaas,
want zij zouden telkens kleine bedragen in ontvangst moeten nemen,
hetgeen wisselen van geld noodig zcu maken en in ieder geval tijd zou
kosten. Dit ongerief spreekt misschien niet zoo heel sterk tot Uw
verbeelding maar stel U eens voor, dat een groote onderneming
als de Koninklijke Olie of Philips alle transacties contant moet afreke
nen, of dat een groote overheidshuishouding, zooals de Gemeente
Amsterdam, dit moet doen. Het is wellicht niet zoo gemakkelijk, zich
hiervan een voorstelling te maken, maar ook een gebrekkige voorstel
ling doet ons vermoeden, dat de last en de moeilijkheden, die uit het
gemis van crediet zouden voortvloeien, groot zouden zijn. Het crediet
vergemakkelijkt het betalingsverkeer door toe te laten, dat van vele
kleine betalingen één groote betaling wordt gemaakt. Door deze ver
gemakkelijking bevordert het crediet de welvaart. Hierin bestaat zijn
eerste nut (dat wij dit nut in de eerste plaats noemen, beteekent niet,
dat het het belangrijkste is).
Was het crediet verboden, dan zou de onderneming, die haar
productie wil uitbreiden, maar hiervoor zelf niet de noodige geld
middelen bezit, of kans ziet, deze door uitgifte van aandeelen te
krijgen, van de uitbreiding moeten afzien. En de aannemer, die
vroeger, vóór het verbod, met geleend geld huizen „op speculatie
placht te bouwen, zou voortaan alleen kunnen bouwen uit eigen
middelen of op bestelling (en dan nog in dier voege, dat de prin
cipaal voortdurend, naar mate van het vorderen van den bouw, kleine
bedragen zou moeten betalen). De afschaffing van het crediet zou
dus de productie, en daarmee de welvaart, verminderen. Het nut van
het crediet bestaat dus ook in vermeerdering van productie (en daar
door van welvaart). Het crediet laat toe, dat koopkracht tijdelijk
„verhuist" van iemand, die er minder goed emplooi voor heeft, naar
iemand, die er beter emplooi voor heeft.
Dit geldt niet alleen in de sfeer van de productie, maar ook op het
gebied van de consumptie. Het crediet maakt het mogelijk, dat de
arbeider met bescheiden inkomen, die niet het geld heelt om contant
een stofzuiger te betalen, een stofzuiger koopt „op afbetaling". De
arbeider heeft nemen wij aan dringend behoefte aan een stof
zuiger; voor de koopsom, die ermee gemoeid is en die hij zoo kan
men het opvatten van den verkooper leent, heeft hij een zeer goed
emplooi, terwijl daarentegen de verkooper niet dringend verlegen zit
om de koopsom en deze zeer wel eenigen tijd kan missen. Het crediet
brengt dus goederen in het bereik van consumenten, die zonder crediet
minder spoedig (misschien wel nooit) in hun bereik zouden zijn ge-
-komen. Ook op deze wijze wordt de welvaart vergroot.
Ons onderzoek naar het nut van het crediet heeft ons tegelijk doen
kennis maken met zijn functies. Het crediet fungeert als le. middel tol
ontwikkeling der productie, 2e. middel tot bevordering van de con
sumptie (d.w.z. rechtstreeks de functie sub 1 bevordert óók de
consumptie, maar via de productie), 3e. middel tot vergemakkelijking
van het betalingsverkeer. De twee eerstgenoemde functies kunnen
worden samengevat tot één middel tot het overbrengen van koop
kracht van personen, die minder, naar personen, die meer behoefte
er aan hebben.
Evenals het geld, evenals helaas zooveel andere dingen, kan
ook het crediet verkeerd worden gebruikt. Evenals het geld, is dus
ook het crediet een bron van on-nut, zoowel als van nut. Er kan te
veel crediet worden verleend, of het crediet kan worden gebruikt voor
verkeerde dingen, of het kan op onverstandige wijze worden verleend
of opgenomen. Wanneer iemand te veel crediet neemt, komt hij te
diep in de schuld te zitten. Als de boerenzoon, die een eigen bedrijf
wil beginnen, in het geheel geen eigen geld heeft en alles leent, krijgt
hij een zware schuld, en het is de vraag of hij rente en aflossing op
tijd zal kunnen betalen. Wordt de conjunctuur wat minder gunstig,
dan zal hij hiermee vast loopen en na een korte of langere worsteling
ten onder gaan. Zoowel het gevaar van overbelasting met schuld ten
gevolge van te hooge credieten, als dat van vastloopen als gevolg van
het opnemen van credieten op korten termijn en het gebruik hiervan
voor credietbehoeften op langeren termijn, zijn in de praktijk dikwijls
tot werkelijkheid geworden en hebben het crediet wel eenigszins in
discrediet gebracht. Hoe ernstig die gevaren kunnen zijn, blijkt uit
het volgende voorbeeld
In de jaren vóór 1931 verleenden de Engelsche banken groote
credieten op korten termijn aan de Duitsche deze verleenden op hun
beurt credieten aan overheid en bedrijfsleven, maar een deel hiervan
werd voor langeren termijn vastgelegd. Toen er in 1931 ongerustheid
ontstond ten gevolge van een bankkrach in Oostenrijk en de Engelsche
banken hun credieten aan de Duitsche opzegden, konden deze de
door hen verleende credieten niet op voldoend korten termijn los
manken, met het gevolg, dat het geheele Duitsche bankwezen ineen
stortte. Het gevolg hiervan was weer, dat de buitenlandsche deposan
ten van de Engelsche banken hun deposito's opvorderden, en het
gevolg hiervan was, dat Engeland de gouden standaard moest los laten
en het pond sterling moest devalueeren. En het gevolg hiervan....
maar zoo kunnen wij doorgaan. De verkeerde credietpolitiek van de
jaren, aan 1931 voorafgaande, heeft zéér ver strekkende en helaas ook
zeer ongunstige gevolgen gehad.
Evenmin als bij het geld is het mogelijk, ten aanzien van crediet nut
en onnut tegen elkaar af te wegen; maar evenals bij het geld kan men
zich ook hier niet onttrekken aan den indruk, dat het nut overweegt.
C. Soorten van Crediet.
Er worden allerlei onderscheidingen van het crediet gemaakt, waar
van de volgende de belangrijkste zijn
1. Productief-, consumptief crediet. Consumptief crediet wordt
genomen, om te kunnen verbruiken, productief crediet om te kunnen
produceeren. De grootste nemer van consumptief crediet is de over
heid, die vooral in tijd van oorlog ontzaglijke bedragen leent voor