GELD EN CREDIET
naarmate die spaarcapaciteit inkrimpt. Hier krijgen we dus te maken
met het probleem van een niet te bepalen individueelen wachttijd.
Er is getracht de moeilijkheid om tot een korteren wachttijd te komen,
op te lossen door extra sparen oi door groote stortingen ineens, doch'
hierin schuilt een onbillijkheid, namelijk dat kapitaalkrachtige spaar
ders de voorrang hebben en de financieel minder sterken steeds meer
naaj- achteren worden geschoven. Een andere oplossing van dit
probleem is gezocht in het aantrekken van vreemd geld, waarbij zich
de volgende mogelijkheden voordoen n.I. kapitaal opnemen bij de in-
stitutioneele beleggers of het direct aantrekken van gewone spaar
gelden. Verder de combinatie sterfteverzekering, zooals de gewone
spaarkassen doen (de Nationale Credietvereeniging te 's-Graven-
hage bijv.).
Voorspiegelingen van vertegenwoordigers van bouwspaarkassen zijn
m ij y?r*dc? wel zeer misleidend geweest. Uit het vorenstaande is
wel duidelijk-dat het vrijwel onmogelijk is op te geven wanneer men
aan de beurt is.
De wachttijd vormt wel het kernprobleem bij de bouwspaarkassen.
Om de te dien aanzien bestaande onzekerheid te doen verdwijnen is
het noodig, het bestaande systeem ingrijpend te wijzigen en wel. door'
de wachttijd bij het aangaan van het contract te fixeeren op een
bepaald aantal spaarjaren.
Het bouwspaarkasbedrijf v/as voorheen in Nederland wat rommelig.
Het geheel heeft een vasteren vorm gekregen door indeeling van de
kassen in de Vakgroep bouwspaarkassen. Zij telt ongeveer 24 leden
waarvan er 9 vóór 1940 zijn gesticht. Hieruit blijkt wel dat d'e geld-
ruimte in de oorlogsjaren ontstaan, een groote stimulans is geweest
voor de ontwikkeling van het bouwspaarkasbedrijf. Overigens is er
nog veel kaf onder het koren. De kassen komen in allerlei rechts
vormen voor er zijn er zelfs enkelen, die zich als Coöperatieve Ver-
eeniging geconstitueerd hebben. Men had collectieve bouwspaarkassen,
die alleen spaargelden van deelnemers opnamen en niet collectieve,
die ook middelen van derden opnamen. 17 van de 24 kassen huldigden
het rentelooze systeem. Beoordeeling van de verschillende kassen op
hun betrouwbaarheid, doelmatigheid en practisch voordeel voor de
deelnemers is zeer moeilijk. Het is terwille van de goed gefundeerde
bouwspaarkassen wel zeer gev/enscht, dat een wettelijke regeling
zooals de hiervoren bedoelde, tot stand komt.
Een wetsontwerp, dit terrein bestrijkende, bevindt zich in .,een
vergevorderd stadium van voorbereiding", zooals in een dezer dagen
door de ministers van financiën, justitie, openbare werken en weder
opbouw ingediende „voorloopige voorziening bouwkassen" wordt
medegedeeld. Aan deze mededeeling wordt toegevoegd, dat het op
het oogenblik hoogst noodzakelijk is het sluiten van nieuwe bouwkas-
overeenkomsten, het verhoogen van bouwkasovereenkomsten en het
verhoogen van het bouwkapitaal bij reeds gesloten contracten, op
korten termijn te verbieden.
Wij beëindigen hiermede voorloopig onze beschouwingen over de
bouwspaarkassen. In het volgende nummer van de Raiffeisen-Bode
komen wij echter op deze aangelegenheid nog nader terug. -
(Vervolg).
D. De Geldstandaard.
Zoolang alleen intrinsiek volwaardig geld in omloop is, ontleent
het geld zijn waarde, zijn koopkracht in de eerste plaats aan zichzelf.
Wanneer intrinsiek onvolwaardig geld in omloop is, ontleent dit, zoo
als wijzagen, zijn waarde aan het vertrouwen, dat het publiek er in
stelt. Dit vertrouwen kan gebaseerd zijn op ervaring en verwachting
op de ervaring, dat het geld niet in waarde is achteruitgegaan, en op
de verwachting, dat dit, als gevolg van verstandig beleid, ook in de
toekomst niet het geval zal zijn. Maar men kan het ook een meer
concrete basis geven de regeering kan het intrinsiek niet volwaar
dige geld vastkoppelen aan een goed, dat op zichzelf waarde heeft.
De regeering kan verklaren, dat de geldeenheid een zekere hoeveel
heid van een goed (of. van een reeks van goederèn) representeert.
Zulk een verklaring heeft natuurlijk eerst dan haar volle beteekenis,
wanneer het niet blijft bij een bloote verklaring, maar wanneer het
publiek het geld ook kan inwisselen tegen de bepaalde hoeveelheid
van het bepaalde goed (of van de reelis goederen). Zonder zulk een
mogelijkheid van inwisseling zou de verklaring niet veel meer dan
een oppervlakkige beteekenis hebben; zonder mogelijkheid van in-
wisseling zou het publiek zich nooit er van kunnen vergewissen, of de
geldeenheid werkelijk de bepaalde hoeveelheid van het bepaalde goed
representeerde. Stel dat de regeexing verklaarde de gulden represen
teert 0,6 gram goud, en stel, dat het publiek zijn guldens niet tegen
goud kon inwisselen, dan zou het zeer wel kunnen gebeuren dat de
gulden minder waard werd dan'0,6 gram goud, zonder dat het publiek
dit merkte of hiervan meer dan een vaag vermoeden had. Maar kan
het publiek altijd bij de regeering (of de circulatiebank) aankloppen
en in ruil voor een gulden 0,6 gram goud eischen, dan heeft het wel
zekerheid; zoolang de regeering prompt 0,6 gram goud voor elke
gulden uitbetaalt, is de gulden niet minder dan 0,6 gram goud waard
(want men kan elk oogenblik 0f6 gram goud voor zijn gulden krijgen);
zoodra zij in gebreke blijft, is de gulden minder dan 0,6 gram
goud waard.
De bepaling, dat het publiek te allen tijde voor een gulden 0,6 gram
goud kan krijgen, beteekent dus (zoo lang zij behoorlijk wordt toege-
PastJ, dat de waarde van een gulden niet kan dalen beneden de
waarde van 0,6 gram goud. Maar zij verhindert niet, dat de waarde
van een gulden kan stijgen boven de waarde van 0,6 gram goud.
Als een gulden 0,8 gram goud waard is (m.a.w., als men op de goud-
markt 0,8 gram goud kan krijgen voor een gulden), zal het publiek
eenvoudig er niet. aan denken, om guldens tegen de vastgestelde
,,pai iteit (0,6 gram goud) voor goud in te wisselen;-immers de gulden
is meer waard. De eenzijdige inwisselbaarheid van guldens in goud
doet dus wel dienst, om het vertrouwen van het publiek, dat de
waarde van het intrinsiek onvolwaardige geld niet zal dalen beneden
een bepaald goudpeil, te winnen, maar piet om te voorkomen, dat die
waarde boven dat peil stijgt. Stijging van de waarde van het geld is
echter evenmin gewenscht als daling ervan. Stijging is wel heel aan
genaam voor allen, die geld in voorraad hebben en die geld te vor
deren hebben, maar niet voor degenen, die geld te betalen hebben
stijgt de waarde van het geld, dan moeten deze laatsten in feite
méér betalen, dan waarop zij en hun crediteuren gerekend hadden.
Stijging van de waarde van het geld trekt dus de verhoudingen scheef;
zij bevoordeelt, zonder eenig redelijk motief, de houders van geld"
en de crediteuren en benadeelt de debiteuren (daling van de waarde
van het geld doet natuurlijk het omgekeerde).
Dus niet alleen daling van de waarde van den gulden, ook stijging
er van moet worden voorkomen. Wanneer men nu het goud kiest als
maatstaf voor de waarde van den gulden, moet men dus niet alleen
bepalen, dat dc gulden inwisselbaar is in 0.6 gram goud, maar ook
dat 0,6 gram goud inwisselbaar is in een gulden. Eerst dan, eerst wan-
«neer men te allen tijde bij regeering of circulatiebank een gulden kan
krijgen voor 0 6 gram goud, ts het onmogelijk, dat de waarde van den
gulden stijgt boven de waarde van 0,6 gram goud.
Wij hebben in deze uiteenzetting kennis gemaakt met de z g. geld
standaard, en wel met een zeer speciale vorm er van, de gouden stan
daard. Een geldstandaard is de vastkoppeling van de geldeenheid aan
een bepaalde hoeveelheid van een bepaald goed of van een bepaalde
reeks van goederen.
De geldstandaarden worden onderscheiden en meestal genoemd naar
het goed of de goederen, waaraan het geld is vastgekoppeld; is het
vastgekoppeld aan goud of zilver, dan spreekt men van gouden of
zilveren standaard; is het vastgekoppeld aan één of meer bepaalde
grondstoffen, dan spreekt men van een grondstoffenstandaard. In een
land met gouden standaard heeft het goud een onveranderlijke prijs
(geldprijs), in een land met een grondstoffenstandaard heeft de tot
standaard verheven grondstof een onveranderlijke prijs. In het laatste
land zijn alle andere goederen (inbegrepen het goud) onderhevig aan
prijsschommelingen, in het eerste land zijn alle goederen met uitzon-
ir?'11 Van éoud onderhevig aan prijsschommelingen.
Welke geldstandaarden zijn er in de praktijk geweest Er is geweest
in ons land van 1875 tot 1914 en van 1925 tot 1936 de gouden
standaard; er is geweest in ons land van 1847 tot 1873 de zil
veren standaard; en er is geweest in ons land van 1816 tot 1847
de dubbele standaard. Deze laatste is een combinatie van gouden én
zilveren standaard. Bepaald wordt b.v. een gulden 0,6 gram goud
of 9 gram zilver; men heeft dan de keus, wanneer men tot inwisseling
van een gulden wil overgaan, tusschen 0,6 gram goud en 9 gram zilver.
De gouden standaard heeft in de halve eeuw vóór 1914 een zeer
belangrijke rol gespeeld. Het feit, dat hij tegelijkertijd in een groot
aantal lanaen gold, beteekende, dat het geldwezen van die landen één
gemeenschappelijke basis had. De gouden standaard hield in, dat de
geldeenheden van de betrokken landen in een vaste waardeverhouding
stonden, een verhouding, te vergelijken met de verhouding gulden-
dubbeltje of stuiver—cent. Was het pond sterling 7,2 gram goud
en de gu.den 0,6 gram goud, dan móest de verhouding pond sterling
—gulden noodzakelijk 12 1 zijn. De internationale aanvaarding van
den gouden standaard beteekende dus vaste verhouding tusschen de
geldeenheden.
De gouden, de zilveren en de dubbele standaard zijn de geld
standaarden, die bestaan hebben. Maar zij zijn niet de eenig denk
bare standaarden. Men heeft andere standaarden bepleit. Zoo is in
ons land door Prof. Goudriaan bepleit een „grondstoffenstandaard"
de waarde van het geld zou gekoppeld worden aan enkele belangrijke
grondstoffen door te bepalen, dat een ,,grondstoffenpakket" een
collectie grondstoffen van bepaalde samenstelling, b.v. 1 hl tarwe
50 kg ijzererts), een vaste geldprijs b.v. 1.000— zou opbrengen!
Een grondstoiienpakket moet, wil deze bepaling effect sorteeren, te
allen tijde aan de circulatiebank voor 1.000.kunnen worden ver
kocht of van haar kunnen worden gekocht.
De reden van zulk een grondstoffenstandaard is, dat men daardoor
een vaste geldprijs krijgt voor belangrijke grondstoffen, of liever
volgens het plan Goudriaan voor een combinatie van belangrijke
grondstoffen (want volgens dit plan kan de onderlinge verhouding in
de prijzen der standaardgrondstoffen nog wisselen), zoodat groote
schommelingen in de prijzen van grondstoffen, die voor het economisch
leven zeer nadeelig kunnen zijn, worden voorkomen.
Niet altijd is het geldwezen van een land aan een standaard „aan
gehaakt Na den eersten wereldoorlog b.v. was het geld-van de meeste
landen los van eenige standaard, „zwevend" zooals men wel zegt.
Dit „zweven van het geld kan beteekenen, dat het zweeft als een
losgeslagen kabelbalon; zoo zweefde b.v. tusschen 1920 en 1923 de
Kijksmark geheel „naar de maan".
Maar het behoeft dit in het geheel niet te beteekenen. Het
„zweven van de Nederlandsche gulden tusschen 1936 en 1940 was
van geheel anderen aard de gulden werd met stevige touwen vast
gehouden, en de koers van den gulden tegenover het goud fluc
tueerde na de devaluatie van September 1946 met slechts enkele
procenten. Op het oogenblik (begin 1946) is de gulden ook „zwevend",