4
GELD EN CREDIET
(Overgenomen met toestemming van schrijver en uitgeefster uit
„Beschrijvende Economie" door Prof. Mr. C. Weststrate, welk boek
uitgegeven is door de N.V. H, E. Stenfert Kroese's Uitgevers-Maat
schappij te Leiden in 1946. Het hieronder volgende komt in genoemd
werk voor als Hoofdstuk VII).
1. INLEIDING
Het geld wordt genoemd de levenszenuw, het crediet de motor van
het bedrijfsleven. Al schuilt hierin eenige overdrijving (het geld is niet
dè zenuw der dingen, maar een zenuw, het crediet is evenmin dè
motor, maar een motor), er zit toch ook een groot stuk waarheid in.
Zoowel het geld als het crediet is in het economisch leven van enorm,
moeilijk te overschatten belang. Zonder geld en zonder crediet zou
het economisch leven zooals wij straks nader zullen zien op een
véél lager ontwikkelingspeil zijn blijven staan dan het peil, dat wij
kennen. Geld en crediet zijn in het economisch leven waarschijnlijk
van minder belang dan de arbeidsverdeeling, maar zij staan in be-
teekenis toch niet ver bij de arbeidsverdeeling ten achter. Er is dus
alle reden een afzonderlijk hoofdstuk aan een beschrijving van het
geld- en credietwezen te wijden.
Er moet echter vooraf op worden gewezen, dat geld en crediet niet
in alle typen van volkshuishouding een even belangrijke functie ver
vullen. In de gehéél geleide volkshuishouding vervullen zij zelfs in het
geheel geen functie, behoeven zij dat althans niet te doen deze
volkshuishouding kan het zonder geld en zonder crediet stellen (maar
zonder crediet gemakkelijker dan zonder geld). Maar met de gehéél
geleide volkshuishouding behoeven wij nauwelijks te rekenen, want
deze bestaat in de praktijk niet. In een overwegend geleide volks
huishouding zooals de Russische, heeft het geld en heeft vooral ook
het crediet minder beteekenis dan in de vrije verkeershuishouding of
de gemengde volkshuishouding. De ondernemingen hebben geen be
hoefte aan crediet, omdat zij feitelijk alle staatsondernemingen zijn,
waarvoor de staat natuurlijk voldoende zorgt. Het geld heeft minder
beteekenis, omdat bij het koopen van goederen ook „bonnen" en
dergelijke dingen te pas komen deze nemen, zooals wij ook tijdens
den oorlog hebben bemerkt, een deel van een der functies van het
geld van de functie van betaal- of koopmiddel over en nemen
daarmede een deel van de beteekenis van het geld weg.
In de hierna volgende beschrijving van het geld- en credietwezen
zullen wij met de geleide volkshuishouding geen rekening houden, en
slechts met dat type van gemengde volkshuishouding, waarin hef
ruilverkeer vrij is. De beschrijving bezit dus geen algemeene gelding
2. HET GELDWEZEN
A. Nut en functie van het geld
Het nut van iets als het geld, waaraan wij zoo gewend zijn, dat wij
het als een vanzelfsprekendheid beschouwen, kunnen wij eerst goed
beseffen, wanneer wij het missen. Laat ons daarom trachten ons voor
te stellen een economisch leven (in de vrije verkeershuishouding of
in de gemengde volkshuishouding met vrij ruilverkeer) zonder geld.
Doen wij dit, dan ontdékken wij in de eerste plaats, dat zonder geld
het ruilverkeer heel moeilijk en 'stroef zou gaan, niet tot ontwikkeling
zou kunnen komen en lang niet de grootst mogelijke bevrediging zou
kunnen geven.
Het nut van het geld bestaat in de eerste plaats hierin, dat het geld
het ruilverkeer vergemakkelijkt en bevordert. Zonder geld kan het
ruilverkeer niet meer zijn dan primitieve ruilhandel; En bij primitieve
ruilhandel krijgen wij dikwijls niet precies wat wij willen hebben.
Het geld generaliseert, zooals men wel zegt, de koopkracht. Bij ruil
handel verkrijgt men in ruil voor wat men aan te bieden heeft, een
som geld, en met deze som geld kan men alles krijgen binnen de
grenzen van het bedrag natuurlijk wat maar te krijgen is men
kan kiezen dat goed, of dat assortiment van goederen, waaraan men
het meest dc voorkeur geeft en men behoeft niet tevreden te zijn met
dat goed, dat de wederpartij bij de ruil toevallig voor ruil beschikbaar
heeft.
Het spreekt vanzelf, dat deze „generalisatie van koopkracht" de
behoeftebevrediging, de welvaart dus, in sterke mate vermeerdert.
Maar niet alleen op deze manier vermeerdert het geld de welvaart.
Door het ruilverkeer te bevorderen, bevordert het ook de arbeids
verdeeling. Wij hebben in het vorige hoofdstuk gezien, dat het ruil
verkeer een gevolg van de arbeidsverdeeling is, althans in de niet
geheel geleide volkshuishouding. In zulk een volkshuishouding is het
ruilverkeer echter niet alleen gevolg van, maar ook onmisbare voor
waarde voor de arbeidsverdeeling. Zonder ruilverkeer zou ieder ge
heel in zijn eigen behoeften moeten voorzien. Hoe meer ontwikkeld
het ruilverkeer is, des te meer kan de arbeidsverdeeling dus ontwik
keld zijn. Door het ruilverkeer te bevorderen, bevordert het geld dus
ook de arbeidsverdeeling, dus de productiviteit van den arbeid, dus
de welvaart.
Jn deze bevordering van het ruilverkeer, in dit dienst doen als ruil
middel is niet^ het eenige nut van het geld gelegen. Zonder geld zou
het veel moeilijker zijn, allerlei berekeningen te maken, die in het
economisch leven noodig of gewenscht zijn. Het geld laat namelijk
toe, de waarde van alle goederen en diensten op gelijke wijze, namelijk
in de geldeenheid, uit te drukken (vergelijk het uitdrukken van alle
afstanden in een eenheid van maat, het uitdrukken van alle zwaarten
in een eenheid van gewicht, enz.). Zoodoende worden goederen en
diensten van geheel verschillende aard gemakkelijker vergelijkbaar.
Wordt b.v. de waarde van arbeid en tarwe beide in geld uit
gedrukt, en wordt een jaar landarbeid gewaardeerd op 2.000.en
100 H.L, tarwe (opbrengst van een jaar landarbeid) op 2.100.dan
kan men terstond en zonder eenige moeite zien, dat het besteden van
landarbeid aan de tarweproductie voordeelig is. Zonder zulk een meting
van arbeid en tarwe is dat veel moeilijker.
Door dienst te doen als rekeneenheid, bevordert het geld dus ratio-
neele economische beslissingen, bevordert het in het bijzonder ratio-
neele productie. Dat ook hierdoor de welvaart vermeerderd wordt
is zonder meer duidelijk.
Hiermede is het nut van het geld wel zoo Ongevëet weergegeven
Maar het zou een verkeerden indruk wekken, als wij enkel spraken
over het nut van het geld en onze oogen sloten voor het on-nut, dat
het kan stichten. Bijna alles kan worden misbruikt. Zoo ook het geld
Het geld is soms heel erg misbruikt. Hoe, zullen wij zien hieronder
sub E. Hier alleen nog de opmerking, dat misbruik van het geld
leidt tot storingen in het economisch leven, die de productie en dus
de welvaart kunfnen verminderen.
Het is natuurlijk niet mogelijk het on-nut, dat het geld zoodoende
sticht, af te wegen tegen het nut, dat het oplevert. Maar de stellige
indruk bestaat, dat het laatste belangrijk grooter is dan het eerste.
Ondanks alle bezwaren, aan het geld verbonden (bezwaren, die, zoo
lang de mensch niet volmaakt is, wel altijd zullen blijven bestaan),
zouden wij het toch heel moeilijk zonder geld kunnen doen.
Onderzoek naar het nut van het geld heeft ons tegelijkertijd doen
kennismaken met zijn beide hoofdfuncties de functies van ruilmiddel
en rekeneenheid.
In plaats van „ruilmiddel" wordt ook wel gezegd „betaalmiddel".
Wel beschouwd is de laatste benaming iets beter. Het geld haalt de
ruil (b.v. de ruil van een paard tegen twee koeien) als het ware uit
elkaarde ruil wordt gesplitst in twee overeenkomsten van koop
en verkoop eerst verkoop ik (en koopt een derde) een paard en
krijgt in betaling hiervoor 500.daarna koop ik (en verkoopt
een derde) twee koeien en betaal hiervoor 500.Het resultaat is
wel, dat het geld heeft dienst gedaan al^. middel tot ruil van een
paard tegen twee koeien, maar de koop en de verkoop zijn in werke
lijkheid gescheiden (zullen in de werkelijkheid ook niet zoo precies
op elkaar aansluiten), en het geld is dus in feite meer betaal- dan
ruilmiddel. Zelfs heeft het soms in het geheel niets met ruil te maken;
b.v. in het geval, dat ik 100.boete aan den staat moet betalen,
omdat ik een overtreding heb begaan.
Strikt genomen is ook de term betaalmiddel niet geheel juist. Wan
neer ik 100.aan een ander schenk, wordt het geld niet als betaal
middel gebruikt het wordt gebruikt als middel om koopkracht over
te dragen. Onder de naam „koopkracht-overdrachtsmiddel" vangt
men ook de functie van ruil- of betaalmiddel, en deze meest algemeene
benaming is dus de meest juiste aanduiding van de hier bedoelde
functie van het geld. Zij is echter ongebruikelijk en wij zullen ons
dus maar aan de meer gebruikelijke en ook gemakkelijker term betaal
middel houden.
Uit de betaalmiddel-functie vloeien nog twee andere functies voort.
Omdat het geld betaalmiddel is, doet het dienst als spaarmiddel en als
liquiditeitsreserve. Wordt een som gelds gespaard als „appeltje voor
den dorst", dan is het geld spaarmiddel (dat het als zoodanig geen
dienst zou kunnen doen, als het niet betaalmiddel was, is duidelijk
men zou het geld niet sparen, als men niet ermee kon betalen). Zulk
sparen van geld in natura (bij „geld in natura'.' moet niet alleen aan
munten en bankbiljetten worden gedacht zie hieronder sub B)
moet niet worden verward met het beleggen van geld, want hierbij
wordt geld zuiver en alleen als betaalmiddel gebruikt de spaarder-
'belegger koopt een effect, een huis enz. Het gebruik van geld als
spaarmiddel is oppotten van geld. In normale tijden komt het, al
thans in de moderne volkshuishouding, niet veel voor, maar in on
zekere tijden kan het een grooten omvang aannemen. Men beschouwt
dan geld als een veiliger „belegging" dan effecten en goederen,
waardoor een „vlucht" uit de effecten en goederen en een „vlucht"
in het geld ontstaat. Het begin van zulk een „vlucht" doet de prijzen
der #effecten en goederen natuurlijk dalen, hetgeen de meening, dat
geld een veiliger belegging dan goederen en effecten is, verder veld
doet winnen, waardoor de .vlucht" steeds verder om zich heen grijpt
tot een zekere grens is bereikt. De crisis en depressie, die in 1929
een aanvang namen, zijn met zulk een vlucht gepaard gaan.
Onder liquiditeitsreserve moet worden verstaan een voorraad be
taalmiddel, waarover men de beschikking wenscht te hebben om be
talingen te kunnen doen, die men mogelijk zal hebben te doen. Wan
neer men zulk een reserve niet erop na houdt, en men komt plotseling
voor de noodzakelijkheid van een uitgave te staan, moet men zich
eerst het noodige betaalmiddel verschaffen en dit kan lastig en na-
deelig zijn. Heb ik b.v. een schuld van 10.000, die vervallen en
eiken dag kan worden opgeëischt en wordt deze op een bepaalden
dag opgeëischt, terwijl ik niet over voldoende betaalmiddel beschik,
dan zit ik met de handen in het haar. Dan moet ik misschien haast
je rep je een huis1 of een stuk land verkoopen, om aan 10.000.te
komen, en dat zulk een geforceerden verkoop in den regel geen
voordeelige verkoop is, spreekt van zelf.
Waarom kan zulk een voorraad betaalmiddel liquiditeitsreserve
worden genoemd Liquide beteekent naar zijn oorsprong vloeibaar,
vloeiend, vlottend het staat tegenover vast. Wanneer ik op den
vervaldag van mijn schuld deze niet kan betalen, zit ik vast. Kan ik
haar wèl betalen, dan is het tegengestelde het geval, dan ben ik dus
liquide. De toestand van „vlot zijn", „niet vast zitten", heet liquidi-