2
Verleening van voorschotten en credieten
ylflossingen betaald met vrij geld
plaats gehad, dan moeten deze stortingen bijgeteld worden; hebben
daarentegen terugbetalingen op het kapitaal plaats gevonden, dan
moeten deze worden afgetrokken. Voorts moet het zuiver vermogen
worden vermeerderd met de winst die geacht wordt te zijn gemaakt
tusschen het tijdstip, waarop het fiscaal vermogen werd vastgesteld en
den peildatum. Is er verlies, dan moet het zuiver vermogen daarmede
verminderd worden. Men heeft hiervoor het eenvoudigste systeem
gekozen, n.1. dat de winst of het verlies voor een evenredig deel in
rekening wordt gebracht. Het zuiver vermogen op den eersten peil
datum wordt derhalve gevonden door het zuiver vermogen aan het
begin van het boekjaar 1940 te vermeerderen met 4/12 van de fiscale
winst over het boekjaar 1940 of in geval van verlies over het boek
jaar 1940 te verminderen met 4/12 deel van het geleden fiscale verlies.
Het gemak van dit systeem, dat overigens ruw werkt, is dat nooit
oneenigheid kan ontstaan over het tijdstip, waarop bepaalde winsten
zijn gemaakt of bepaalde verliezen zijn geleden. Overigens worden
eenige afwijkende voorschriften omtrent de berekening van verlies
en winst gegeven.
Tenslotte wordt nog rekening gehouden niet eventueel bij den over
gang naar de Vennootschapsbelasting aangebrachte wijzigingen in de
vermogensopstelling en wordt het beginvermogen met de eventuëele
verschillen vermeerderd of verminderd.
Vermogensaanwas.
Nadat aan de hand van het voorgaande zoowel het begin- als het
eindvermogen is vastgesteld, kan een aanvang worden gemaakt met de
berekening van de vermogensaanwas. Deze aanwas is in principe het
voor- c.q. nadeelig verschil tusschen het eind- en het beginvermogen.
Hoewel dit voor de boerenleenbanken van minder belang is, moet dit
verschil, indien in den loop van het belastingtijdvak terugbetaling van
kapitaal heeft plaats gehad, het gevonden verschil worden vermeer
derd met het bedrag van dat terugbetaalde kapitaal. Heeft daaren
tegen storting van kapitaal plaats gehad, dan moet het verschil worden
verminderd met de plaats gevonden storting. Het doet eigenaardig
aan, dat om deze vermindering te verkrijgen, een afzonderlijk verzoek
moet worden gedaan.
Correcties.
Voordat nu over de vermogensaanwas de belasting wordt geheven,
worden hierop nog eenige correcties toegepast. Zooals wij gezien
hebben, is het beginvermogen over het algemeen vastgesteld door
waardeering van de bezittingen naar goed koopmansgebruik en wel
naar den toestand per 1 Mei 1940. Goed koopmansgebruik. laat een
zekere mate van voorzichtigheid toe bij de waardeeringen; zoo wordt
bijv. de voorziening tegen dubieuse debiteuren aan den veiligen kant
gehouden. Bovendien werden de waardeeringen ook nog beïnvloed
door het dreigende oorlogsgevaar, iets wat ook vooral uitkomt in de
koerswaarde van effecten en ook zijn invloed heeft doen gelden op
de waardeering der debiteuren. Gevolg hiervan is in vele gevallen
geweest een zekere onderwaardeering der bezittingen, waardoor
stille reserves zijn ontstaan, die thans grootendeels zijn gerealiseerd of
althans in de waardeering bij het eindvermogen tot uitdrukking komen
(weer zichtbaar worden). Op papier ontstaat daardoor vaak een zeer
groote vermogensaanwas, die echter slechts schijn is^ Het zou nu
theoretisch mogelijk geweest zijn voor verschillende soorten van be
zittingen verschillende regels te geven om deze schijnwinsten, die met
een werkelijke vermogensaanwas niets te maken hebben, weer weg te
werken. Technisch is dit echter niet uitvoerbaar, daar de wet dan door
het groot aantal te geven regels onleesbaar zou worden. Daarom is
ruwweg bepaald dat de vermogensaanwas mag worden verminderd met
5 pet. van het bedrag waarvoor de bezittingen bij het berekenen van
het beginvermogen in rekening zijn gebracht.
Tenslotte wordt nog een tweede correctie toegestaan n.1. dat wordt
afgetrokken 10 pet. van het bedrag, waarvoor op de eindvermogens-
opstelling de aandeelen en winstbewijzen zijn gewaardeerd. Voor
obligaties en pandbrieven wordt deze correctie niet toegepast.
Aangezien de boerenleenbanken over het algemeen geen aandeelen
of winstbewijzen in haar bezit hebben, is deze correctie van heel
weinig belang. De eerste correctie is echter van zeer veel gewicht.
Deze correctie zal toch tot gevolg hebben dat een eventuëele ver
mogensaanwas tot een vrij kleine afmeting zal worden teruggebracht.
Onoirbare vermogensaanwas.
De in het wetsontwerp voorkomende bepalingen omtrent onoirbare
vermogensaanwas, kunnen wij gevoegelijk buiten beschouwing laten,
daar zeer zeker mag worden aangenomen, dat geen enkele boeren
leenbank op onoirbare wijze haar vermogen heeft vermeerderd. Wij
volstaan hier met de mededeeling, dat in ieder geval de vermogens
aanwas wordt gesteld op het bedrag van de op onoirbare wijze ver
kregen vermogensaanwas.
Maximum belastbaar bedrag bij negatief beginvermogen.
Tenslotte wijzen wij nog op het zeer belangrijke art. 5 lid 2, waarin
bepaald is dat het belastbare bedrag niet hooger wordt gesteld dan
het eindvermogen.
Was dus volgens de beginopstelling het vermogen negatief en vol
gens de eindopstelling positief, dan is het belastbare bedrag maximaal
het bedrag van het positieve eindvermogen, bijv.
Het beginvermogen bedroeg 'negatief 10.000.
en het eindvermogen positief 20.000.
dan bedraagt de aanwas 30.000.
Voor de berekening van de belasting wordt het belastbare bedrag
dan gesteld op 20.000.
Jarief der belasting.
Het tarief der belasting is hoog, n.1. 50 pet. voor de op oirbare wijze
verkregen aanwas en 90 pet. voor de op onoirbare wijze verkregen
aanwas.
Wij stellen ons voor in het volgende nummer van de Raiffeisen-
Bode ook nog eenige opmerkingen te maken omtrent de wijze van
berekening voor natuurlijke personen en daarbij naar voren te brengen
eenige onbillijkheden, die speciaal de landbouwende bevolking be
treffen.
Onder verwijzing naar het artikel, opgenomen in de Raiffeisen-Bode
no. 16 dd. 1 Maart j.1. pag. 1, kunneif wij melden, dat naar ons
van bevoegde zijde werd medegedeeld, thans een regeling in voor
bereiding is, waardoor het mogelijk zal worden dat ook de boerenleen
banken weder op beperkte schaal voorschotten en credieten kunnen
verleenen voor aankoop van gronden en kapitaalsgoederen. Hoe deze
regeling precies zal luiden is ons niet bekend. Er zullen echter wel
verschillende voorwaarden aan verbonden zijn. Tevens zal bij deze
nieuwe regeling zeer waarschijnlijk ook de credietverleening door
particulieren en instellingen die wel over vrije middelen beschikken
nader worden geregeld.
Volgens de voorschriften van art. 6 der Beschikking Deblokkeering
1945 mogen afbetalingen op schulden, die dateeren van vóór 26 Sep
tember 1945 slechts plaats vinden door den schuldenaar, door storting
van het af te lossen bedrag door tusschenkomst van een bank, welke
de tegenwaarde van het gestorte bedrag moet vergoeden op de ge
blokkeerde rekening van den crediteur. Betaling mag op geen enkele
andere wijze worden aangenomen.
Dit voorschrift was o.m. opgenomen om in het bijzonder de z.g.
postwisseltruc tegen te gaan. Deze truc bestond hierin dat lieden, kort
voordat de geldsaneering een feit werd, zichzelf postwissels tot meer
of minder groote bedragen toezonden met de vooropgezette bedoeling
om deze wissels na de geldsaneering in nieuw geld te innen. Vanzelf
sprekend heeft de bepaling op dit punt volledig uitgediend.
Wat de afwikkeling van andere schulden, die voor 26 Sept. 1945
dateeren, betreft, is controle buitengewoon moeilijk. Het is vrijwel niet
na te gaan of een schuldenaar niet rechtstreeks aan zijn crediteur in
vrij geld heeft betaald. Bovendien heeft het niet in de bedoeling ge
legen om gelden die eenmaal in de vrije sfeer waren gebracht, weer
terug te brengen in de geblokkeerde sfeer.
In verband hiermede heeft de Nederlandsche Bank in afwijking met
het bepaalde in art. 6 der Beschikking Deblokkeering 1945 toegestaan,
dat indien ter betaling van een ,,oude" schuld door den debiteur
vrij geld wordt gestort, het gestorte bedrag op de vrije rekening van
den crediteur worden verantwoord.
Kan de debiteur om een bijzondere reden, hetzij omdat hiervoor een
bijzondere, dan wel een algemeene vergunning is gegeven, met geblok
keerd tegoed betalen, dan moet de crediteur op geblokkeerde reke
ning worden gecrediteerd. Dit is ook volkomen in overeenstemming
met het motief van de Nederlandsche Bank om het geld in dezelfde
sfeer te houden als waarin het wa».
Op de bovenstaande toestemming bestaat echter een uitzondering
en wel dat aflossing op obligaties en pandbrieven, ongeacht of ze door
den debiteur daarvan geschieden uit vrije of geblokkeerde middelen,
steeds aan den crediteur op geblokkeerde rekening moeten worden
verantwoord.
Zooals bekend is, mogen deze wegens aflossing van uitstaande
obligaties en pandbrieven ontstane geblokkeerde rekeningen uitslui
tend worden aangehouden bij een lid van de bedrijfsgroep Effecten
handel en niet bij de boerenleenbanken, daar deze*geen lid zijn van
deze bedrijfsgroep. Voor zoover de eigenaars der obligaties en pand
brieven niet uitdrukkelijk den wensch te kennen geven deze geblok
keerde rekening bij een speciaal door hen aangewezen lid der bedrijfs-