rfcAIFFEISEN-BOPE
Organisatie van het Bedrijfsleven
OFFICIÉÉL ORGAAN VAN DE
COÖPERATIEVE CENTRALE
RAIFFEISEN-BANK TE UTRECHT
ACHT EN TWINTIGSTE JAARGANG No. 14
1 FEBRUARI 1946
REDACTIE EN
ADMINISTRATIE
KR NIEUWE
GRACHT 29
UTRECHT
TELEF. 15867
VERSCHIJNT
Door den Minister van Handel en Nijverheid is mede namens diverse
zijner ambtgenooten een voorontwerp van wet op de Bedrijfsschappen
rondgezonden aan die organisaties en personen, welke dit uitermate
belangrijke onderwerp raakt.
Dit voorontwerp zal, alvorens tot wet te worden verheven, $og wel
diverse veranderingen ondergaan, doch het is juist de bedoeling van
den Minister, dat het bedrijfsleven thans zijn kritiek en wenschen
kenbaar maakt naar aanleiding van dit ontwerp.
.Zooals de titel reeds aanduidt is èen regeling ontworpen voor het
instellen van bedrijfsschappen, een vorm van organisatie van het
bedrijfsleven, welke bedoeld is in de plaats te treden van de duitsche
wetgeving op dit gebied. Uit de toelichting van den Minister blijkt
dat de organisatie zijns inziens in hoofdzaak een verticale behoort te
zijn, hoewel voor sommige takken van het bedrijfsleven, zooals bijv.
het bankwezen, het verzekeringswezen en het vervoerswezen de
in te stellen bedrijfsschappen meer een horizontaal karakter zullen
dragen, terwijl ook voor de Stichting van den Landbouw, in verband
met de bijzondere eischen, welke de regeling voor het boeren
bedrijf stellen, waarschijnlijk een afzonderlijke vorm noodzakelijk
zal zijn.
Een bedrijfsschap zal dus zooveel mogelijk de producenten, den
groothandel in grondstoffen, de verwerkende industrie, den groot
handel in eindproducten en den detailhandel, voor zoover zij te makeD
hebben met eenzelfde soort van producten, samen brengen. Hier
door zal het mogelijk zijn, dat de bedrijfsschappen de taken van de
thans bestaande Rijksbureaux overnemen, waarbij naar wij hopen
St. Bureaucratius een zachten dood mag sterven.
Bij de samenstelling van het ontwerp is van de gedachte uitgegaan,
dat noch alleen de Overheid noch het bedrijfsleven zelf uitsluitend de
regeling van het sociaal-economische leven in handen mogen hebben,
doch dat het ordeningsapparaat gehanteerd moet worden door beiden
in samenwerking met elkander. Aan de Overheid is hierbij in verband
met de wrijvingen, die ongetwijfeld zullen ontstaan tengevolge van de
tegenstellingen tusschen groepsbelang en algemeen belang een con-
tröleerende taak toebedeeld. Tevens zal door dit toezicht van de
Overheid worden bevorderd, dat het bedrijfsleven zooveel mogelijk
de lijnen volgt, welke de Regeering bij haar sociaal-economische poli
tiek heeft uitgestippeld. Vooral in een geleide economie is dit toezicht
onmisbaar, doch aan den anderen kant kan de Overheid door middel
van de bedrijfsschappen den polslag van het bedrijfsleven aanvoelen en
daarmede bij de bepaling van haar beleid rekening houden.
Verder is, hoewel de bedrijfsschappen zelf publiekrechtelijke licha
men zijn in den zin van art. 152 van de Grondwet, de onderbouw
hiervan toch een privaatrechtelijke. In dit opzicht verschilt dè nieuyve
regeling juist principieel van die welke onder de bezetting tot stand
gekomen is, daar zij de vrijheid van vereeniging, ook in het bedrijfs
leven, volledig erkend. Dit ontwerp is een Nederlandsch product.
De'bedrijfsschappen zullen echter slechts dan aan haar algemeene
sociaal-economische functie beantwoorden, indien als richtsnoer in het
oog wordt gehouden, dat.de specifieke bedrijfsbelangen slechts kunnen
worden behartigd in het kader van het algemeen belang. De Minister
zeide in zijn toelichting niet diep te willen ingaan op de oude vraag,
in hoeverre dit van het bedrijfsleven verwacht kan worden, evenmin
als Zijne Excellentie de meening van het bedrijfsleven heeft gevraagd
over de wenschelijkheid van een ordeningsapparaat, ons in
ziens terecht, daar niet personen of lichamen dit laatste bepalen, doch
het slechts de omstandigheden en de historische groei van het maat
schappelijk en economisch bestel zijn, die hierop invloed uitoefenen
en thans om wettelijke erkenning vragen.
Onontbeerlijk is dat de bedrijfsgenooten der organisatie voldoende
objectiviteit bezitten, om in gevallen, waarin bedrijfsbelang en alge
meen belang met elkaar in strijd zijn, het algemeen belang in zeer vele
gevallen te laten voorgaan en dat zij bezield zijn met den goeden wil
om hun eigen belang in redelijkheid aan deze maatstaf te toetsen.
Thans willen wij zoo beknopt mogelijk de structuur en werking der
bedrijfsschappen schetsen.
Elk bedrijfsschap kan op het gebied van de volkshuisvesting, waar
voor het is gesteld, regelend en besturend optreden en heeft een uiter
mate groote bevoegdheid. Zij wordt bestuurd door een bestuur en een
door de Overheid benoemden commissaris, die de functie van voor
zitter van het bestuur uitoefent en tevens practisch directeur van het
bedrijfsschap is. De bestuursleden worden voor het grootste gedeelte
aangewezen door de burgerrechtelijke organisaties van bedrijfs
genooten en voor ten hoogste door de Overheid. Het is mogelijk, dat
het bestuur gesplitst wordt in een, bestuur van een economische kamer
en in een bestuur van een sociale kamer. Als er geen splitsing plaats
vindt, is het aantal bestuursleden maximaal 24, anders hoogstens 20
voor elke kamer. Het bestuur van de sociale kamer moet uit even
veel vertegenwoordigers van de werknemers als van de werkgevers
bestaan, terwijl het bestuur in het algemeen, gesplitst of niet, voor
minstens moet zijn samengesteld uit representanten van werk
nemers- en werkgeversorganisaties in de takken van bedrijfsleven,
welke het bedrijfsschap bestrijkt. De Overheid bepaalt, welke organi
saties de aanwijzingen tot bestuurslid mogen doen. Blijkens de toe
lichting stelt de Minister zich voor, in aanmerking komende organisa
ties als zoodanig te erkennen, waarbij het de bedoeling is, dat
in één bepaald gebied van het sociaal-economische leven slechts één
organisatie van dezelfde soort bedrijfs- en vakgenooten zal worden
erkend. Zijn er meerdere organisaties, dan zullen deze zich dus in
federatief verband moeten vereenigen tot één, allen omvattende,
organisatie, zijn er g e e n e, dan moet zich er een vormen. Het zou
ook kunnen zijn, dat verschillende groepen van het bedrijfsleven er
wel voor voelen de gedurende de bezetting ingevoerde onderscheiding
in vakgroepen enz. te handhaven dan echter in privaatrechtelijke
vormen en zonder verplicht lidmaatschap. Dit alles zal het bedrijfsleven
zelf moeten beslissen, mits het zich maar in organisaties concentreert,
die de Overheid kan erkennen als „kiescolleges" voor een bestuurs
zetel.
Naast de aldus door de organisaties aangewezen bestuursleden over
weegt de Overheid ook benoeming van speciale consumenten-ver
tegenwoordigers tot leden van het bestuur, evenals van neutrale per
sonen, die op het gebied van het sociaal-economische leven bijzonder
deskundig zijn, zooals professoren enz. Deze van overheidswege be
noemde bestuursleden hebben geen stemrecht.
Zoowel de bestuursleden als de commissaris worden voor 4 jaar
benoemd.
Deze commissaris is een machtig man. Bij hem berust de dagelijk-
sche leiding. Hij is voorzitter van het gewone en het dagelijksch
bestuur. Hij is het hoofd van het bureau van het bedrijfsschap en be
noemt de secretaris en het overige personeel. Hij vertegenwoordigt
het bedrijfsschap in en buiten rechten. Hij kan bestuursbesluiten ter
schorsing bij den Minister voordragen, hij kan ter uitvoering van door
hem bevolen maatregelen tegen overtreders van door het bedrijfsschap
gestelde verordeningen, aan bepaalde personen last geven een woning
zelfs tegen des bewoners wil te betreden. Bij staking der stemmen in
het bestuur beslist de commissaris, behalve v/anneer de vertegen
woordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties in de sociale
kamer het niet eens zijn. Dan onthoudt hij zich van stemming, doch
kan in een volgende vergadering over het punt van geschil bij staking
der stemmen wél den doorslag geven oftewel de beslissing aan den
Minister van Sociale Zaken overlaten.
De commissaris is dus binnen het bedrijfsschap als het ware het
luisterend oor en het rondwarend oog van de Overheid, die het groeps
belang steeds in het kader van het algemeen belang moet passen.
De verordeningen, door het bedrijfsschap vastgesteld, moeten goed
gekeurd worden door den Minister. Eveneens is dit het geval met
besluiten, waarbij heffingen worden opgelegd en andere besluiten,
door den Minister aan te wijzen. Alle besluiten kunnen, al of niet op
voordracht van den commissaris, door den Minister worden geschorst
of vernietigd, als strijdig met de wet of het algemeen belang.
Tenslotte iets over de overkoepeling van dè bedrijfsschappen.
Allereerst kunnen een of meer bedrijfsschappen gemeenschappelijke
aangelegenheden in een daarvoor eventueel in te stellen gemeenschap
pelijk orgaan met verordenende bevoegheid regelen, doch in de tweede
plaats is gedacht aan de instelling van een Sociaal Economischen Raad
(S.E.R.), als adviescollege voor de Regeering voor alle algemeene
vraagstukken van sociaal-economisch beleid en eveneens voor beoor
deeling van regelingen van bedrijfsschappen, waarover de Regeering
een oordeel moet uitspreken.
Deze S.E.R. wordt wel vergeleken met den vóór den oorlog be-