BUITENGEWOON AANGIFTEBILJET
DE RENTE
Verlaging rentetype
m
Aanteekening op Persoonsbewijzen.
Vraag: Een lid heeft bankbiljetten van 100 gulden ingeleverd,
hetgeen op zijn persoonsbewijs is aangeteekend. Nadien is hij over
leden. Zijn persoonsbewijs moet als gevolg daarvan ten Gemeente
huize worden ingeleverd.
Kunnen wij de aanteekening, op het persoonsbewijs van den man
voorkomende, nu plaatsen op het persoonsbewijs van de weduwe
en deze verandering ook noteeren in onze administratie?
Antwoord: Inderdaad moet het persoonsbewijs van den over
ledene ten spoedigst op het Gemeentehuis worden ingeleverd.
In de rekening der bij de Bank ingeleverde biljetten van 100 gulden
dient echter geen wijziging te worden gebracht. Deze blijft op naam
van den overledene staan, daar niet alleen de weduwe, maar ook
de andere erfgenamen rechthebbenden daarop zijn.
Hiervan dient ook ons inziens geen aanteekening gesteld te worden
op het persoonsbewijs van de weduwe of een der andere erf
genamen.
Overhet tegoed kan door de erfgenamen gezamenlijk beschikt
worden voor de betaling van de eventueel door den overledene
nog verschuldigde belastingen en de eventueel door henzelf ver
schuldigde successierechten.
Men gelieve de (op rose papier getypte) vragenlijst, welke bij onze
circulaire van 14 September j.1. aan de Boerenleenbanken werd toe
gezonden, onverwijld ingevuld aan de Centrale Bank te retourneeren.
Ook het (gele) buitengewone aangiftebiljet dient men bij ontvangst
direct ter invulling aan de Centrale Bank op te zenden.
De inleveringstermijn is zeer kort gesteld. Daarom rekenen wij
gaarne op Uw medewerking.
Vaak wordt de vraag gesteld, welke verwachtingen er ten aanzien
van den rentevoet zijn. Een uiterst moeilijke vraag, waarover ver
schillende deskundigen van opinie verschillen.
Zeker is het, dat zich hierbij vele factoren zullen doen gelden,
waarvan moeilijk vooraf te zeggen valt in hoeverre zij zullen inwerken;
wij zullen ons dan ook niet aan voorspellingen wagen, doch slechts
eenige dezer factoren hier te berde brengen.
Voorop dient gesteld, dat de indruk wordt gewekt, dat de Regeering
er naar streeft om tot een algemeen lager renteniveau te komen dan
het huidige, dat op 3 XA °/o gesteld kan worden. Immers, het is bekend,
dat de Regeering aan de gemeenten te kenn en heeft gegeven, dat
leeningen met een looptijd van 20 jaren en langer niet anders dan op
een 3 percents basis zullen mogen worden afgesloten. De Regeering
zal hierbij letten op ht renteniveau ifl de Vereenigde Staten, dat zich
op 2% °/o stelde.
Ongetwijfeld gaa t de Regeering hierbij van de overweging uit, dat
een lage rente voor de overheidsleeningen het staatsbudget gunstig
beïnvloedt.
Aannemende bijvoorbeeld, dat wij moeten rekenen met een staats
schuld van ongeveer 15 milliard, beteekent één procent lagere rente
een bedrag van 150 millioen, dat jaarlijks minder opgebracht behoeft
te worden.
In normale omstandigheden is het geval zoo, dat voldoende gelden
voor de plaatsing van staatsleeningen bij het publiek en de institu-
tioneele beleggers beschikbaar moeten zijn en de rentevoet zoo aan
trekkelijk behoort te zijn, dat de geldgevers zich voor dergelijke
beleggingen kunnen willen interesseeren. Leefden wij onder normale
omstandigheden, dan zou de rentevoet van 3 °/o voor een leening op
langen termijn velen waarschijnlijk bij den thans vrijwel algemeen
geldenden hoogeren rentevoet weerhouden daarop in te schrijven;
doch wij leven momenteel niet onder normale omstandigheden en men
kan zich voorstellen, dat de Staat van machtsmiddelen gebruik zal
maken om de ongetwijfeld belangrijke bedragen die voor belegging op
langen termijn in aanmerking komen, in staatsleeningen te doen be
leggen. Men denke in dit verband aan gedwongen leeningen, blok
keering van banksaldi en omzetting daarvan in staatsleeningen, ver
laging van het disconto van schatkistpapier, enz.
Toch zal de Staat, hoewel strevende naar algemeene renteverlaging,
daarmede niet onbeperkt met gebruikmaking van de bijzondere situatie
waarin wij verkeeren, te werk kunnen gaan. De Regeering zal ook met
het algemeen belang en met hiermede nauw samenhangende bijzondere
belangen rekening moeten houden. Eenerzijds zullen, als gezegd, over
wegingen voor beperking van de staatsuitgaven gelden als ook het
argument, dat een lagere rente de productiekosten voor landbouw en
industrie gunstig beïnvloedt en daarmede den export en de kosten
van herbouw en opbouw; anderzijds zal worden aangevoerd, dat de
rentevoet weinig invloed heeft op de prijzen van industriëele pro
ducten (bij den landbouw iets meer waarschijnlijk) en dat juist tal van
andere belangen in het gedrang komen, in de eerste plaats bijvoorbeeld
die der renteniers en dat dan nog wel op een tijdstip, waarop de be
lastingen aanmerkelijk zullen worden verzwaard, het levenspeil hooger
komt te liggen en de kosten voor de gezinsverzorging aanmerkelijk
stijgen.
Dat dit laatste argument door de Regeering reeds is erkend blijkt
wel uit het feit, dat de salarissen der ambtenaren worden verhoogd.
In de tweede plaats zijn er de spaarbanken, welke de rente harer
inleggers zouden moeten gaan verlagen (in Amerika is de spaarbank
rente 1 juist op een oogenblik, waarop men het sparen wil be
vorderen.
Een zelfde moeilijkheid geldt voor de levensverzekeringbedrijven
misschien zouden zij gedwongen worden hare uitkeeringen aan ver
zekerden (waaronder gepensionneerden) te verminderen en/of hoogere
premies te gaan eischen, waardoor weer een andere categorie (ouden
van dagen, spaarzamen) getroffen zou worden.
Hetzelfde geldt voor particuliere pensioenfondsen, juist nu de uit
keeringen van de ondernemingen daaraan, wegens het achterwege
blijven van winsten, verminderen en de loonen omhoog gaan, derhalve
de verplichtingen der fondsen eveneens stijgen.
Wat de kwestie nog moeilijker maakt is, dat men het gevoel heeft,
dat bij een normale ontwikkeling de rente in een niet te verre toe-
koms zal kunnen stijgen.
De maatregelen der Regeering op belastinggebied zouden kunnen
maken, dat credieten moeten worden opgenomen (men denke aan de
heffingen ineens).
De wederopbouw, de nieuwbouw, de import en alles wat daarmede
samenhangt, zijn even zoovele factoren, die tot renteverhooging zoowel
van lang als van kort geld kunnen medewerken, hetgeen de neiging
der beleggers om aan lange, lage rente gevende overheidsleeningen
deel te nemen, niet bevordert.
De Regeering heeft echter de groote zorg om onze staatsfinanciën
weer op orde te stellen, den gulden op peil te brengen en te houden,
en zal dus de diverse belangen moeten afwegen en tenslotte moeten
uitmaken, welke oplossing van het vraagstuk het algemeen belang het
meeste dient.
De beslissing, welke genomen wordt en voorts het in mindere of
meerdere mate ingrijpen in het economisch leven (zooals gedwongen
credietbeperking, beperking van den invoer, maar ook mogelijke
schadevergoedingen van Duitsche zijde) zullen op den stand van de
rente invloed uitoefenen.
Aan een voorspelling hieromtrent zullen wij ons zooals gezegd
niet wagen, maar naar wij hopen geeft het bovenstaande eenig inzicht
omtrent de problemen, welke zich momenteel ten aanzien van de
rentebepaling aan de Regeering en niet alleen aan haar voordoen.
Wij deelen mede, dat belanghebbenden, wier vermogen voor een
gedeelte onder beheer is gesteld van de Deutsche Revisions- und
Treuhand A.G., overeenkomstig het besluit Vijandelijk vermogen
no. 26/1940, zich voor het indienen hunner vorderingen zullen moeten
wenden tot de beheerders van evengenoemde Aktiengesellschaft, te
weten Notaris J. van Hasselt, Keizersgracht 702 en Notaris A. M. van
Vroom, Keizersgracht 632, beiden te Amsterdam.
Aan „Economisch Nieuws" ontleenen wij het volgende
In verband met het voornemen het rentetype voor langloopende
leeningen geleidelijk terug te brengen van 3Yz op 3 °/o, heeft de
Minister van Financiën een overeenkomstige verlaging vastgesteld
voor het rentetarief, waartegen de agent van het Ministerie van
Financiën schatkistpromessen afgeeft. Door deze verlaging, welke ter
stond ingaat, wordt het tarief aldus gewijzigd
Oud
Nieuw
Oud
Nieuw
°/o
»/o
°/o
»/o
12 maands
2Vi
2Vs
7 maands
l15/ie
l6/s
11
23U
27i.
6
VU
1%,
10
2%
l15/ia
5
VA
9
2Vs
l"/i«
4
i"/»
17'e
8
2
l"/«
3
l5/s
VA
Dit komt neer op een vermindering over de geheele linie met onge
veer één zevende, hetgeen overeenstemt met de verhouding der ver
mindering van 3H °/o op 3 °/o. Voorts is voor spaarbanken en levens
verzekeringmaatschappijen een soortgelijke regeling getroffen, als tot
dusver reeds voor de Rijksfondsen gold, n.1. dat zij in de gelegenheid
worden gesteld haar overtollige kasmiddelen onder bepaalde voor-
waaren in 's Rijks Schatkist te storten. Deze voorwaarden zijn, dat de
gestorte gelden niet aan het Rijk kunnen worden onttrokken dan om
te worden overgeschreven als storting op een staatsleening, dan wel
ter financiering van de op te richten Maatschappij tot Financiering
van het Nationaal Herstel. Het bedrag der gestorte gelden zal voor
de spaarbanken niet grooter mogen zijn dan het surplus aan spaar
gelden boven het saldo-tegoed per ultimo 1944 en voor de levens
verzekeringmaatschappijen niet grooter dan de som, welke sedert
1 Januari 1945 ter belegging werd bestemd. Over deze gelden zal 3 °/o
rente worden vergoed.
Deze regeling is getroffen, omdat eenerzijds de levensverzekering
maatschappijen sinds de stopzetting van het beursverkeer in September
1944 het saldo harer onbelegde gelden steeds meer zagen stijgen,
terwijl anderzijds de spaarbanken, sedert den oproep aan de bevolking
om haar overtollige kasmiddelen af te stooten, zich tegenover een
belangrijk inlegsurplus zien geplaatst. In beide gevallen waren voor