40
DE RAIFFEIS EN - B0 DE
men aan de banken kan stellen, kan het in bijzondere tijden
geen kwaad zich nog eens extra te bezinnen en de gevaren
goed onder de oogen te zien, teneinde bijtijds voorzorgs
maatregelen te nemen.
Er dreigen inderdaad gevaren, zij het dan niet direct
voor de Boerenleenbanken, maar wel voor de debiteuren,
indien namelijk de banken er niet op bedacht zijn de
noodige maatregelen te nemen.
Meermalen hooren 'we in dezen tijd van de zijde der
Boerenleenbanken de opmerking maken, dat, nu de bank
toch zooveel geld heeft, de aflossing op de voorschotten
en de inperking van credieten van minder belang is en zelfs
schadelijk voor de Boerenleenbank, gezien de lage rente,
welke zij boven een zeker bedrag bij de Centrale ontvangt!
Dit standpunt nu achten wij, vooral ten opzichte van de
debiteuren, ten eenenmale onjuist.
Voorschot- en credietnemers hebben bij de banken
crediet gekregen om hun bedrijven te financieren. Aflossing
en rente kunnen in het algemeen slechts geleidelijk uit een
goed rendeerend bedrijf worden terugbetaald.
Thans doen zich bijzondere omstandigheden voor, maar
het blijft, evenals voorheen, van belang, dat uitstaande
voorschotten en verstrekte credieten steeds nauwkeurig
worden nagegaan.
Bij die bedrijven, waar vee moet worden ingeleverd,
behoort althans dat gedeelte van het voorschot, dat hier
voor was opgenomen, ook te worden terugbetaald. In tijden
vóór den oorlog kwam het meermalen voor, dat de voor
schotnemer zijn bedrijf steeds uitbreidde en de gelden,
welke moesten worden aangewend voor aflossing, ge
bruikte om de uitbreiding te kunnen financieren.
Hiervan kan nu, bij de inkrimping der bedrijven, niets
komen.
Wèl echter mogen wij verwachten, dat na den oorlog
het verschijnsel optreedt, dat na eiken oorlog terugkeert.
Aangebrachte schaden moeten worden hersteld, voorraden
aangevuld, bedrijven worden weer op behoorlijk peil ge
bracht, een en ander met gevolg, dat er veel bedrijfs
kapitaal benoodigd zal zijn.
We zagen bij de bespreking van het tijdvak na den
vorigen wereldoorlog, dat bv. de door de banken uitge
geven voorschotten opliepen van 34 mill. tot 156 mill.
De debiteuren van thans (we mogen toch hopen, dat zij
het einde van den oorlog beleven) zullen zeer waarschijnlijk
behoefte krijgen aan meer bedrijfscrediet.
En hoe wordt hun positie dan als ze nog een flinke schuld
op hun danig ingekrompen bedrijf hebben staan?
Dan immers wordt hun positie topzwaar met alle ellende,
die er aan kan vastzitten.
Uit ervaring is ons helaas wel bekend, dat verwaarloozing
van aflossingen in tijden van geldovervloed later tot ver
liezen èn voor debiteuren èn voor Boerenleenbanken aan
leiding kan geven.
De keuze aandringen op aflossen, met als gevolg een
grooter saldo bij de Centrale Bank en mogelijk eenige
rentederving, óf niet aflossen, met als mogelijk gevolg ver
liezen voor debiteuren en Boerenleenbank, mag voor het
bestuur eener Boerenleenbank niet moeilijk zijn.
Er is nog een ander gevaar, dat steeds dreigt in tijden
van geldovervloed. In het verleden zijn er banken geweest,
die zich in dergelijke tijden lieten bewegen een terrein te
gaan betreden, waarop zij niet thuis hoorden of de eischen
wat minder streng te stellen.
In den regel komt hier het berouw na de zonde.
Men late zich toch niet verleiden tot het verleenen van
credieten, die in andere tijden nimmer zouden worden
verstrekt, of door te soepel te worden bij het beoordeelen
van schuldenaar en zekerheid.
Liquiditeit. Naast de zorg voor de soliditeit is die van
de liquiditeit van het hoogste belang.
Men geve zich er vooral rekenschap van, dat de binnen
komende gelden geen bespaarde gelden zijn met een blij
vend karakter, maar vrijgekomen bedrijfsmiddelen.
Het is dus zaak deze ook zóó te beleggen, dat ze te allen
tijde weer ter beschikking kunnen worden gesteld, zoodra
er opleving komt een opleving, welke, zooals we
opmerkten, gewoonlijk na eiken oorlog optreedt. We stem
men evenwel toe, dat de mate, waarin de opleving en de
daaruit voortvloeiende credietbehoeften zich zullen voor
doen, met het oog op de wel zeer bijzondere omstandig
heden en de algemeene wereldverarming tengevolge van
den oorlog, wel zeer moeilijk zal kunnen worden voorspeld.
Maar, zoo zal men vragen, moeten we dan maar al het
binnenkomende geld beleggen bij de Centrale Bank?
Hierover is te praten.
Reeds eerder is er op gewezen, dat de Centrale Bank
gaarne overleg zal plegen met de Boerenleenbanken, die
in de „\l/2 %-klasse" vallen, teneinde tot andere belegging
te komen.
Er is momenteel weinig ander geschikt beleggingsmate
riaal dan schatkistpapier en obligaties.
Schatkistpapier en obligaties met een niet te langen loop
tijd zijn derhalve de aangewezen objecten voor die banken,
welke met een overvloed van geld te kampen hebben. Men
heeft dan het voordeel van een behoorlijke rente en van
beleggingsobjecten, die bij mogelijke latere credietbehoefte
gemakkelijk - door beleening vlottend te maken zijn.
Rentabiliteit (en reservevorming). Bij het voeren van
een goede bedrijfspolitiek behoort tenslotte de noodige
aandacht besteed te worden aan de rentabiliteit (en de
reservevorming).
De grootte van de bedrijfswinst is bij de Boerenleenbank
voornamelijk afhankelijk van het verschil in rente voor
spaargelden en deposito's aan den eenen en voor voor
schotten en credieten aan den anderen kant.
Met de netto-bedrijfswinst zou de reserve telken jare
kunnen worden versterkt, ware het niet, dat de fiscus, dank
zij de zich steeds opstapelende staatsverplichtingen, er een
deel van opeischt. Het aan den fiscus te betalen bedrag
maakt reeds thans een belangrijk deel uit van de totale
kosten van administratie en beheer onzer Boerenleen
banken.
Het is helaas zóó, dat onze Boerenleenbanken hun aan
deel in de winstbelasting zullen moeten betalen. Wij kunnen
dat onbillijk achten, vooral wetende, dat de Spaarbanken
(aangesloten bij den Spaarbankbond) er van zijn vrijgesteld,
maar we hebben er bij de bespreking van de bedrijfspolitiek
rekening mede te houden.
Nu hoort men wel eens de meening verkondigen, dat zoo
lang de winstbelasting zoo hoog is, de reservevorming maar
moet wachten tot betere tijden en men streeft er hier en
daar naar de rentevoet zóó te stellen, dat er nagenoeg geen
winst overblijft.
Maar hiermede heeft men niet alleen den Staat te pak
ken, maar ook zichzelf.
De conjunctuur, de praktijk bewijst zulks, is onbereken
baar. Prijzen van gronden en producten en de uitkomsten
der bedrijven variëeren soms in een beperkt aantal jaren
zeer sterk.
En al zal het door de binding van het economische leven
mogelijk blijken de steilste hoogten en diepste putten te
vermijden, schommelingen in die prijzen zullen o.i. niet
kunnen uitblijven in verband met den wisselenden econo-
mischen welstand en de koopkracht van de afnemers in
binnen- en buitenland.
Ten nauwste verband hiermede houdt de solvabiliteit der
uitstaande posten. Ook buiten de schuld van debiteuren
of borgen kan hun finantiëele toestand zoover achter
uitgaan, dat zij niet in staat zijn een voorschot geheel of
gedeeltelijk terug te betalen.
Nu brengt het belang van de Boerenleenbank mede, dat
nóch de leden ooit voor een tekort zullen moeten worden
aangesproken, nóch de inleggers op het door hen gedepo
neerde geld verliezen zullen lijden.
Dit streven is alleen te vervullen, wanneer de bank vol
doende reserve vormt om te allen tijde de stooten te
kunnen opvangen.
De Boerenleenbanken hebben tot heden wel geen aan-