Bedrijfspoliiiek der Boerenleenbanken
in verband mei de huidige omstandigheden
38
DE RAIFFEISEN-BODE
In de „Raiffeisen-Bode" van Mei 1941 is er reeds op
gewezen, dat door aflossing van hypotheken en voorschot
ten en daling van de schulden in loopende rekening eener-
zijds en door stijging van het tegoed in loopende rekening
anderzijds de Boerenleenbanken vele middelen vrij krijgen
en mitsdien het saldo dezer banken bij de Centrale Bank
steeds aangroeit.
Dat het hier inderdaad om zeer belangrijke bedragen
gaat, wordt aangetoond door de stijging van het saldo
tegoed en door daling van de schulden der Boerenleen
banken bij en aan de Centrale Bank.
Deze cijfers bedroegen voor de locale banken
Creditsaldi per 31 December 1939 71 mill.
per 31 December 1940 107
per 20 November 1941 167
Debetsaldi op 31 December 1940 t- 2
per 20 November 1941 40.000.
Nu is dit een verschijnsel, hetwelk zich niet alleen in
onze organisatie voordoet, doch dat men ook bij de Alge-
meene Banken kan opmerken.
Wij geven hieronder weer de cijfers dienaangaande van
de vier grootbanken (dat zijn dus de Amsterdamsche Bank,
de Rotterdamsche Bankvereeniging, de Twentsche Bank
en de Incasso-Bank).
Bij deze banken tezamen bedroeg de post
Crediteuren per 30 April 1940 f 482 mill.
per 31 Juli 1941 ',815
Voor de posten Debiteuren en Wissels waren deze cijfers
per 30 April 1940 296 mill.
per 31 Juli 1941 169
In de „Raiffeisen-Bode" van September 1941 werd ge
wezen op de merkwaardigheid, dat de credietverleening
aan den Staat (door middel van Schatkistpapier) tot meer
dan het viervoud van de totale credietverleening aan het
bedrijfsleven was gestegen.
Het geplaatste Schatkistpapier bedroeg toen 739 mill.
tegen een credietverleening aan het bedrijfsleven van
169 mill.
Op 1 Juli 1939 was de totale credietverleening aan hel
bedrijfsleven nog tweemaal zoo groot als het geplaatste
Schatkistpapier.
Uit bovenstaande cijfers kon de conclusie worden ge
trokken, dat het karakter van de Grootbanken in den lbop
van één jaar grondig was gewijzigd.
Bij ons Boerenleenbankwezen is de ontwikkelingsgang
wel gematigder en geleidelijker, maar ook hier gaat het in
beginsel in dezelfde richting, n.1. aan de eene zijde toevloed
van middelen en aan de andere zijde door het gebrek aan
credietuitzettingen het voor een groot deel beleggen van
deze toegevloeide middelen in Schatkistpapier.
Ter illustratie nemen wij de post Schatkistpapier bij de
Centrale Bank. Deze post bedroeg
per 31 December 1939 13 mill.
per 31 December 1940 „48
per 20 November 1941 92
In dit verband gaan de gedachten onwillekeurig uit naar
andere tijdvakken van bijzondere ontwikkeling der Boeren
leenbanken, n.1.
19141918, de vorige wereldoorlog en de daarop
volgende periode tot 1930.
Het kwam ons interessant voor om onder de huidige
omstandigheden eens een vergelijking te maken met dit
verleden.
In het tijdvak 19141918 moesten, evenals nü, de vee
houderijbedrijven worden ingekrompen en wel in het
bijzonder de varkens- en schapenteelt.
In geheel Nederland waren in 1913 1.350.000 varkens
842.000 schapen
en 2.096.000 runderen.
In 1918 waren deze aantallen 600.000 varkens
620.000 schapen
2.050.000 runderen.
Niettegenstaande deze inperkingen zijn de geldopbreng-
sten voor den landbouw over het algemeen gunstig geweest.
De belangrijke stijging der prijzen van eenige producten
over de jaren 1913 tot 1919 moge uit de volgende cijfers
blijken
tarwe haver runderen boter kaas eieren
per per per per per per
100 K.G. 100 K.G. K.G. K.G. K.G 100
1913 8.89 7.64 0.87 ƒ1.31 0.67 f 4.43
1919 25.— 20.51 1.80 3.25 1.54 12.97
Natuurlijk stegen ook de lasten van den boer zeer be
langrijk. Grondstoffen voor het landbouwbedrijf waren
schaarsch en bovendien duur (wij denken in het bijzonder
aan meststoffen en krachtvoeder).
Koop- en pachtprijzen der landerijen stegen aanzienlijk,
evenals de arbeidsloonen. (Stelt men het uurloon in de jaren
1910/14 op 100, dan was dit cijfer voor de jaren 1920/'21
260).
Slechts terloops wijzen wij er op, dat een groot deel van
deze stijging der prijzen te wijten was aan den invloed van
de verhoogde geldcirculatie. In de oorlogsjaren was deze
belangrijk toegenomen en wel in aanzienlijk grootere mate
dan de goederenproductie.
Zoo bedroeg b.v. de bankbiljettencirculatie in 1914
314 mill. en in 1918 815 mill., een stijging dus van
500 mill.
Een verhooging der goederenprijzen moest hiervan wel
het onvermijdelijk gevolg zijn, vooral daar we toen nog niet
in die mate de „gebonden economie" met de prijsbeheer-
sching kenden.
De stijging der bedrijfslasten gedurende dezen oorlog was
voor den boer minder bezwaarlijk, daar ook de prijzen, die
hij voor zijn producten ontving, sterk omhoog waren ge-
loopen.
Naast een normale groei der banken nam door de ver
hoogde geldopbrengst van de landbouwbedrijven de omzet
bij onze banken nog in bijzondere mate toe, zooals uit
onderstaande cijfers blijkt
Spaargelden stegen van 27 mill. tot 111 mill.
Voorschotten van 17 mill. tot 34 mill.
Reserves van ƒ506 000.tot 1.200 000.—.
Ook in deze jaren deed zich de behoefte aan beleggingen
gevoelen.
Hadden de Boerenleenbanken in 1914 tezamen
175.600.aan effecten voor belegging, in 1918 was dit
bedrag gestegen tot 6.000.000.
Opmerkelijk was de toename van het tegoed bij de
Centrale Bank. Ongeveer 80 °/o van de toename der mid
delen toch werd bij de Centrale Bank gedeponeerd, waar
door het tegoed van de locale banken bii de Centrale steeg
van 7.500.000.— in 1914 tot 56 260.000.— in 1918.
Uit deze gegevens kan geconstateerd worden, dat de
geldomzet van de aangesloten Boerenleenbanken bij het
einde van den wereldoorlog zeer was toegenomen
Bezien wij thans het tijdvak van 1918 tot 1929.
De periode na 1918 vertoonde weldra een geheel ander
beeld dan de oorlogsjaren.