34 DE RAIFFEISEN-BODE Komt een der erfgenamen dus met een spaarboekje ten name van den overledene om daarop gelden op te nemen, dan is er altijd reden om aan te nemen, dat hij niet op treedt met medeweten en goedkeuring van al zijn mede erfgenamen en is er dus ook alle reden om de uitbetaling te weigeren. Ter voorkoming van misverstand wijzen wij er uitdruk kelijk op, dat wij met het bovenstaande niet willen be weren, dat de erfgenaam-aanbrenger van het boekje te kwader trouw zal zijn. In de meeste gevallen mag o.i. wel worden aangenomen, dat dit niet het geval is, Waar men echter geen zekerheid heeft, en zelfs zeer vaak ook niet de waarschijnlijkheid, dat alle erfgenamen er mede accoord gaan, dat de spaargelden aan een hunner worden uitbetaald, onthoude men zich ervan de spaargel den aan een der erfgenamen alleen op vertoon van het boekje uit te betalen. Kan de Bank er kwaad mee, wanneer zij toch zonder meer aan een der erfgenamen-aanbrenger van 't boekje- uitbetaalt? Deze vraag moet bevestigend worden be antwoord. De niet-toepasselijkheid der hierboven bespro ken bepaling brengt met zich mede, dat de mede-erfge namen er zich met vrucht op kunnen beroepen, dat de spaargelden aan een niet gerechtigde zijn uitbetaald en dat zij dus gerechtigd zijn om van de Bank, voor hun deel, nogmaals uitbetaling te vorderen. Het komt er dan dus op neer, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat het spaartegoed voor een groot gedeelte voor een tweede keer moet worden uitbetaald, terwijl de Bank maar moet zien, hoe zij het aan den aanbrenger van het boekje teveel uitbetaalde, van deze terugkrijgt. Hoe moet dan de uitbetaling van het tegoed van een overledene geschieden? De uitbetaling dient te geschieden, hetzij aan alle ge rechtigden tezamen, hetzij aan ieder hunner voor het hem toekomend evenredig deel en, teneinde hieromtrent vol doende zekerheid te verkrijgen, zal van de erfgenamen moeten worden gevorderd, dat zij een verklaring van erf recht overleggen. Dit is een stuk, opgemaakt door een notaris of door den bevoegden Kantonrechter, waarin wordt verklaard, dat de overledene de daarin genoemde personen als erfgenamen heeft nagelaten en tevens, voor welk ge deelte ieder dier personen in de nalatenschap is gerechtigd. Aan de hand van de verklaring van erfrecht kan de Kas sier dan vaststellen, aan wie hij kan uitbetalen en voorts hoeveel hij aan ieder der erfgenamen moet betalen. Wenschen de erfgenamen, dat het tegoed aan een hunner wordt uitbetaald, dan zullen zij dien erfgenaam een schrif telijke volmacht dienen te geven, welke door hen alle moet worden geteekend en dan met de verklaring van erfrecht in het bezit der Bank blijft. Komen dan later moeilijkheden, dan kan de Bank te allen tijde deze stukken toonen en aan de hand daarvan be wijzen, dat zij voldoende heeft onderzocht, wie de gerech tigden waren en voor welk aandeel zij waren gerechtigd, en dat uitbetaling uitsluitend aan die personen heeft plaats gevonden, waarvan de Bank, na onderzoek, mocht aan nemen dat zij inderdaad gerechtigd waren. Uitbetaling van een tegoed in loopende rekening. Bestaat er een schuld in loopende rekening aan de erfge namen van den overledene, dan is er in het geheel geen sprake van, dat hét saldo-tegoed aan een der erfgenamen kan worden uitbetaald. In de loopende-rekening-overeenkomst komt geen be paling voor als in het Spaarbankreglement. Het gevolg van het, overigens zeer terecht, ontbreken van een dergelijke bepaling is, dat uitsluitend de rekeninghouder over het op de rekening beschikbare credit, of bij beëindiging van de credietovereenkomst over 't saldo-tegoed, kan beschikken. Iedere uitbetaling aan een ander dan den rekeninghouder is ongeldig tenzij die ander behoorlijk door den rekening houder was gemachtigd, dus aan de Bank een schriftelijke volmacht tot uitbetaling aan een, met name in die volmacht genoemd, persoon, is gegeven of, bij gebreke van een der gelijke volmacht, langs anderen weg bewezen kan worden dat de rekeninghouder den derde inderdaad volmacht heeft gegeven. In 99 van de 100 gevallen zal, indien geen schriftelijke volmacht in handen van de Bank is, dit bewijs niet geleverd kunnen worden. Heeft de rekeninghouder tijdens zijn leven reeds een der gelijke volmacht afgegeven, dan is deze volmacht, tenge volge van zijn overlijden, in welke bewoordingen deze volmacht ook is gesteld, vervallen en kunnen op grond van die volmacht geen verdere uitbetalingen worden gedaan. Dit geldt uiteraard evenzoo, wanneer die volmacht op naam van een der erfgenamen luidde. De slotconclusie is derhalve, dat te dezen zeker geldt, hetgeen wij hierboven over de eenig juiste manier van uitbetaling van spaartegoed schreven. Uitbetaling aan den executeur-testamentair. Tenslotte doet zich nog de vraag voor, of de Bank veilig kan uitbetalen aan den executeur-testamentair, zoo die door den erflater is benoemd. De Bank zal zich dan aller eerst moeten overtuigen of de persoon, die zich als execu teur-testamentair aandient le. door den erflater als executeur-testamentair is be noemd 2e. of de erflater den executeur een bevoegdheid heeft gegeven, zich in het bezit der tot de nalatenschap be- hoorende goederen te stellen 3e. of de termijn, binnen welke de executeur zich in het bezit mag stellen, niet reeds verloopen is 4e. of zich onder de erfgenamen personen bevinden, die recht hebben op een legitieme portie. Ten aanzien van de sub 1 en 2 genoemde punten kan de Bank zich uitsluitend overtuigen door overlegging te vra gen van het door den erflater nagelaten testament. Wij merken hierbij nog op, dat het gebruikelijk is, dat den executeur-testamentair het recht wordt verleend om zich in het bezit te stellen van de itot de nalatenschap be- hoorende goederen. Dit neemt niet weg, dat het toch goed zal zijn om er zich van te overtuigen, dat de executeur deze bevoegdheid heeft, vooral wanneer het om grootere be dragen gaat. De executeur heeft het recht tot inbezitneming geduren de een jaar vanaf den datum, waarop hij voor het eerst de gelegenheid kreeg, zich in het bezit te stellen. De Bank, als buitenstaander, zal in het algemeen zeer lastig kunnen nagaan, op welken dag de executeur voor het eerst die gelegenheid kreeg. Men blijve dus aan den veiligen kant en neme aan, dat de eerste dag tot inbezitneming is geweest de dag na hét overlijden, of in het alleruiterste geval, de dag na de begrafenis. Wenscht de executeur later dan een jaar na genoemde data het tegoed in ontvangst te nemen, dan weigere men uitbetaling. Tenslotte blijft nog te bespreken de kwestie of de erflater erfgenamen nagelaten heeft, die recht hebben op een legi tieme portie. Dit is in de meeste gevallen zeer eenvoudig na te gaan. De erfgenamen, die recht op een legitieme portie hebben, zijn de erfgenamen in de rechte linie, dus in de neder dalende rechte linie kinderen en kleinkinderen en in de opgaande rechte linie de vader, de moeder, de groot ouders. Deze erfgenamen hebben het recht over een zeker deel van de hun toekomende nalatenschap vrijelijk te beschik ken, een beschikkingsrecht dat, volgens de te dien aanzien bestaande rechtspraak, niet beknot mag worden door rech ten, aan derden toegekend. Zijn er dus legitimarissen onder de erfgenamen, dan zul len zij de uitbetaling van het tegoed aan den executeur- testamentair moeten goedkeuren. Keuren zij dat niet goed, dan zal uitsluitend het niet onder de legitieme vallende gedeelte (d.i., zoodra er drie of meer kinderen zijn, ge deelte) aan den executeur uitbetaald kunnen worden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1941 | | pagina 2