DE RAIFFEISEN-BODE
20
De aanvraag moet behelzen
le. het doel waartoe de vergadering wordt belegd
2e. de plaats en tijd der vergadering.
De tot de Procureur-Generaal te richten aanvragen kun
nen derhalve nog worden opgemaakt geheel overeen
komstig de model-aanvrage, opgenomen op pag. 73 der
Raiffeisen-Bode van Maart 1941. Het verschil met de rege
ling, die bestond, ligt vooral hierin, dat men bericht van
toestemming moet afwachten om de vergadering te mogen
houden. Van de verleende toestemming wordt kennis ge
geven aan het hoofd van de plaatselijke politie. Men infor-
meere dus bij het hoofd der politie of de toestemming tot
het houden der vergadering is verleend. Volgens de oude
regeling kon de vergadering gehouden worden, indien geen
bericht was ontvangen, dat de vergadering geen doorgang
kon vinden. Het is nu dus zaak de aanvraag zoo spoedig
mogelijk in te dienen.
Voor vergaderingen, waaraan minder dan 20 personen
deelnemen, dus voor de vergadering van het Bestuur en
van den Raad van Toezicht, is toestemming niet vereischt
2. Oorlogsschade-
Bij besluit van 145/1941 is vastgesteld, dat huisraad enz..
hetwelk werd aangeschaft uit de door het Rijk gegeven
tegemoetkoming in geleden oorlogsmolestschade, niet vat
baar is voor beslag en in geval van faillissement buiten
faillissement blijft.
3. Grootboek voor den wederopbouw. (Besluit van
7 Augustus 1941.)
Dit besluit houdt in de definitieve regeling van de in
schrijving in het grootboek voor den wederopbouw bij uit
gestelde betaling, en wel voor wat betreft
a. de schadevergoeding, toegekend voor ten behoeve van
den wederopbouw onteigende perceelen, voorzoover
de uitbetaling dezer schadevergoeding wordt uitgesteld;
b. de door het Rijk verleende tegemoetkoming in de ge
leden oorlogsmolestschade van onroerende goederen;
c. idem van schepen.
Het Grootboek W.O. is gevestigd te 's-Gravenhage.
De toegekende schadevergoeding wordt ingeschreven
ten name van den eigenaar van het onroerend goed, c.q.
voor onteigende grondstukken, den gewezen eigenaar, zoo
als die in de kadasters bekend stonden.
Naast de inschrijving worden vermeld de ingeschreven
hypotheken en andere zakelijke rechten. Van de inschrij
ving en vermelding der hypotheken wordt door de directie
van het grootboek kennis gegeven aan de eigenaars- c.q.
hypotheekhouders.
Van het grootste belang voor de hypotheekhouders is
het bepaalde in art. 16 van het besluit. De hypotheek
houders kunnen nl. tot de directie van het grootboek een
verzoek richten, dat de op de grootboekrekening ver
schuldigde rente voor het gedeelte waarvoor zij verhaal
kunnen uitoefenen (dus maximaal gedeelte van de rente)
rechtstreeks- aan hen wordt uitbetaald. Voor het verzoek
zijn bepaalde modellen vastgesteld. In het algemeen moeten
de formulieren worden geteekend door den crediteur, dus
de Bank, en door den debiteur. De Directeur van het groot
boek is echter ook gerechtigd om tot uitbetaling dezer
rente aan den hypotheekhouder over te gaan indien deze
het bestaan zijner vordering overtuigend heeft aangetoond.
Onze Banken moeten derhalve, zoodra zij bericht hebben
ontvangen, dat een schadevergoeding of tegemoetkoming,
betrekking hebbende op perceelen, waar zij recht van
hypotheek op hadden, is ingeschreven in het grootboek, de
noodige maatregelen nemen, dat het verzoek wordt ge
daan, dat de rente op deze inschrijvingen, voor zooveel
deze rechtstreeks aan hypotheekhouders kan worden uit
betaald, ook inderdaad rechtstreeks- aan haar wordt be
taald.
4. Voorts zijn verschenen een tweetal verordeningen
betreffende de behandeling van Joodsch vermogen, nl. de
verordening 148/1941 betreffende de behandeling van het
Joodsch geldelijk vermogen en de verordening 154/1941
betreffende het Joodsche grondbezit.
a) Joodsch geldelijk vermogen.
Volgens deze verordening moeten behoudens de hier
onder te vermelden beperking Joden, of zij, die als
Joden worden aangemerkt
le. de hun toebehoorende gelden en cheques storten
bij de bankiersfirma Lippmann en Rosenthal te Amsterdam.
Alhoewel dit voor onze banken niet van belang is-,
teekenen wij nog aan dat een bedrag tot een maximum van
1000,(het z.g. vrije maximum) van deze verplichting
is vrijgesteld.
Dit vrije maximum wordt verhoogd tot 1/10 gedeelte
van het over het belastingjaar 19401941 vastgestelde be
lastbare inkomen, indien het totaal der aanwezige contante
geldmiddelen en chèques meer bedraagt dan 1000,en
tevens meer bedraagt dan 1/10 gedeelte van het opge
roeide belastbare inkomen.
Heeft dus een Jood in contante gelden en chèques een
bezit van 2000,en bedroeg het belastbare inkomen
over het jaar 19401941 15.000,dan bestaat slechts
stortingsplicht tot een bedrag van 2000,verminderd
met 1500,of 500,Heeft hij slechts 1500,of
minder in contanten en chèques aanwezig, dan bedraagt
het vrijgestelde maximum slechts 1000,
Wij vestigen er met nadruk de aandacht op, dat deze
vrijstelling uitsluitend geldt voor de contante gelden en
chèques en niet voor de saldi-tegoed bij banken, spaar
banken en andere geld- en credietinstellingen.
2e. al hun effecten in depot geven bij Lippmann en
Rosenthal;
3e. hun saldi-tegoed bij banken, spaarbanken en andere
geld- en credietinstellingen, overschrijven naar Lippmann
en Rosenthal.
Het geheele tegoed bij de bank of spaarbank moet wor
den overgeschreven en de rekening volledig worden be
ëindigd. Joden mogen niet langer een rekening aanhouden
bij een andere bank dan bij Lippmann en Rosenthal.
Voor saldi-tegoed is geen bedrag vrijgesteld, zooals voor
alle contante gelden en chèques.
De verplichting tot het overbrengen van gelden, effecten
en saldi-tegoed bij banken, berust in de eerste plaats- op de
Joden zelf en voorts op hen, die de gelden, effecten of
saldi-tegoed onder hun beheer, of deze waarden in hun
feitelijk bezit hebben.
Elke beschikkingsdaad over deze waarden, anders dan
om deze naar Lippmann en Rosenthal over te brengen, is
van onwaarde.
Indien op saldi-tegoed, effecten enz. rechten van derden
zijn gevestigd, dus b.v. een Jood ten behoeve van een bank
een spaartegoed of effecten heeft verpand tot meerdere
zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen of
voor die van een derde, dan moet dit aan Lippmann en
Rosenthal worden aangegeven.
Deze bank kan dan beslissen, of zij de verplichtingen,
waarvoor de verpanding strekt, al dan niet wil overnemen.
Neemt zij de verplichtingen over, dan moeten het tegoed
en/of de effecten aan haar worden overgemaakt. Neemt
zij de verplichtingen niet over, dan volgt te gelde-making
van het onderpand ten behoeve van den pandhouder.