DE NIEUWE INKOMSTENBELASTING DE COMMISSARISSENBELASTING DE RAIFFEISEN-BODE 3 Bij besluit van 29 Mei 1941 is thans de nieuwe Inkomsten belasting afgekomen. Zooals reeds was te voorzien, in ver band met de Loonbelasting, heeft ook dit belastingbesluit een groote sociaal-economische inslag. Met de draagkracht der belastingplichtigen wordt in voldoende mate rekening gehouden, zoowel wat betreft de progressie van het tarief, als wat betreft de persoonlijke verhoudingen. Ook bij het Inkomstenbelasting-besluit worden de belas tingplichtigen ingedeeld in drie groepen, en wel Ongehuwden (groep I), Gehuwden (groep II), Gehuwden met kinderaftrek (groep III). De Inkomstenbelasting is de hoofdbelasting, terwijl de Loonbelasting daarvan een onderdeel is, een voorheffing. Dit brengt natuurlijk met zich mede, dat met den aanslag in de Inkomstenbelasting verrekend wordt hetgeen reeds aan Loonbelasting is betaald geworden. Bedraagt het loon 4.000.— of minder, dan wordt geen nadere aanslag in de Inkomstenbelasting opgelegd, indien het inkomen, dat niet onder de Loonbelasting is belast, 200.of minder heeft bedragen. Met de bestaande Inkomstenbelasting vertoont de nieuwe Inkomstenbelasting vele verschillen. Het belangrijkste verschil is, dat men het z.g. bronnen- stelsel heeft verlaten. Volgens dit stelsel was men over de genoten inkomsten uitsluitend belasting verschuldigd, indien bij den aanvang van het belastingjaar die bron nog bestond. Het spreekt vanzelf dat de vraag, of op dien datum de bron nog bestond, een voortdurend punt van geschil was tusschen fiscus en belastingplichtige. Volgens het nieuwe systeem wordt de belasting betaald over de inkomsten, welke men werkelijk heeft genoten. Voorts is een belangrijk verschil, dat de winst van be drijven wordt vastgesteld door vergelijking van het ver mogen aan het begin van het belastingjaar en het einde van het belastingjaar. Het aldus gevonden verschil wordt ver meerderd met het totaal bedrag, dat aan het bedrijf is onttrokken voor andere dan bedrijfsdoeleinden. Tot deze onttrekkingen voor andere dan bedrijfsdoelein den worden medegerekend alle belooningen, door minder jarigen genoten wegens werkzaamheid in het bedrijf of beroep van hun ouders. Voorts wordt in mindering gebracht hetgeen in het be drijfsvermogen nieuw is ingebracht. Van belang is in het bijzonder voor landbouwbedrijven, dat de waardeveranderingen van gronden, welke behooren tot het vermogen van een landbouwbedrijf, bij de ver mogensvergelijking buiten beschouwing blijven, indien deze veranderingen niet in de uitoefening van het bedrijf zijn ontstaan. Is de waarde van den grond dus gestegen, tengevolge van speciaal door de verbetering van den grond uitgevoerde werken, dan moet met de waardestijging wèl rekening wor den gehouden. Dit is ook billijk, daar anderzijds bedragen aan het bedrijfsvermogen zijn onttrokken om deze verbete ring te kunnen bekostigen. In het besluit wordt voorts een onderscheiding gemaakt tusschen landbouwbedrijven en niet-agrarische bedrijven (zie art. 17, 18, 19). j Het nieuwe besluit maakt tevens mogelijk, dat thans de z.g. speculatie-winsten worden belast. In verband daarmede is het ook noodig geweest het begrip speculatie in het besluit te omschrijven. Uiteraard zijn op het inkomen, dat men heeft genoten, verschillende kosten in mindering te brengen. Met de persoonlijke factoren is ook in vele opzichten rekening gehouden bij de vaststelling van het tarief. Gebro ken is echter met het systeem, dat persoonlijke uitkeeringen voor levensonderhoud van kinderen en ouders, schoon ouders en bloed- en aanverwanten in den tweeden graad. in mindering worden gebracht. Voor kinderen, welke een ouder te zijnen laste heeft, geniet men, tot het kind den 25-jarigen leeftijd heeft bereikt, kinderaftrek. Uitgesloten is dus, dat men aan kinderen een studietoelage verschaft, die men op het eigen inkomen in mindering kan brengen. Voor de andere verplichte bijdragen kan men, na ingediend verzoek, vermindering krijgen, indien anders de daardoor op het inkomen drukkende last te zwaar zou worden (zie ook de Loonbelasting). Hetzelfde geldt indien een belastingplichtige groote onkosten heeft in verband met ziekte van zich of zijn gezin (zie Loonbelasting) Het belangrijkste is tenslotte, dat in mindering van het inkomen mogen worden gebracht de premies, verschuldigd voor lijfrente-verzekering. Het bedrag, dat per jaar mag worden afgetrokken, verschilt naarmate de belastingplichtige onder groep I, I of III van het tarief valt. De premie, betaald voor een kapitaal-verzekering, mag dus niet afgetrokken worden. In het Verordeningenblad is verschenen het besluit 106/1941, betreffende de Commissarissenbelasting. Onze Boerenleenbanken zullen practisch waarschijnlijk met dit besluit niets te maken hebben. Belastingplichtigen, volgens dit besluit, zijn alle personen, die belast zijn met het toezicht op het bestuur van naamlooze vennootschappen, coöperatieve vereenigingen en soortgelijke lichamen. i- i_ Bij onze Boerenleenbanken zijn dus belastingplichtigen uitsluitend en alleen de leden van den Raad van Toezicht. Deze verordening is derhalve niet toepasselijk op de be stuursleden. Commissanssenloon. Voorwerp der belasting is de door de commissarissen ge noten belooning, welke belooning in het besluit verder wordt aangeduid als commissarissenloon. Het commissarissenloon wordt berekend volgens de artt. 4, 5 en 6 van het besluit op de loonbelasting. De belasting wordt geheven over het commissarissenloon, genoten gedurende het geheele kalenderjaar. Een en ander komt hierop neer, dat voor de leden van den Raad van Toezicht als commissarissenloon geldt het door hen ontvangen presentiegeld. Vrijstelling der belasting. De belasting is niet verschuldigd, indien het commissaris senloon per jaar een bedrag van 100.niet te boven gaat. Daar het presentiegeld, dat de leden van den Raad van Toezicht genieten, voorzoover ons bekend, per jaar niet meer dan 100.— bedraagt, komt het er op neer, dat de Boerenleenbanken met deze belasting in de praktijk niet te maken zullen hebben. Verzoeken om inlichtingen door den fiscus. Ons is gebleken, dat door sommige Inspecteurs reeds inlichtingen aan onze Banken zijn gevraagd. De Inspecteur vraagt gewoonlijk inlichtingen over de namen en adressen der commissarissen en het door hen als zoodanig genoten loon. De verzochte inlichtingen kunnen worden gegeven, met dien verstande, dat men opgeeft de namen en adressen der leden van den Raad van Toezicht en op de verdere gestelde vragen antwoordt, dat het commissarissenloon bestaat uit een presentiegeld ten bedrage van ,v0Sr door hen bijgewoonde vergadering. Aangezien de Raad van Toezicht ten hoogste éénmaal per maand vergadert, over schrijdt het per jaar in totaal genoten loon nimmer een bedrag van 100.zoodat commissarissenloon niet ver schuldigd is. De Banken, welke nader inlichtingen wenschen over de commissarissenbelasting, kunnen zich wenden tot de Juridische Afdeeling der Centrale Bank.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1941 | | pagina 3