2
DE RAIFFEISEN-BODE
als een regeling, die de bedrijfsvoering in goede banen
leidt, die slechts de vrijheid van verkeerd handelen afsnijdt,
en die dus ten slotte tot gevolg heeft, dat men in het alge
meen van de vrijheid, die er nog over is, méér profiteert
dan van de vrijheid, die aan geen regels gebonden is en
die in wanordelijke ongebondenheid zou kunnen ontaarden.
Het boerenleenbankwezen, vereenigd in de Coöp. Cen
trale Raiffeisen-Bank, vormt een onderdeel, een bescheiden
onderdeel, van het geheele economische leven van ons volk.
Het is de beteekenis van de statutenwijzigingen, die tot
stand zijn gekomen die van de Boerenleenbanken en die
van de Centrale Bank dat voor dit onderdeel nieuwe en
meer uitgebreide verkeersregels" zijn gegeven. „Ver
keersregels", die rekening houden zoowel met den groei
van het „verkeer" op het terrein van het landbouwcrediet
als met de bezwaren, die de praktijk onder gelding van de
tot nu toe van kracht zijnde regels had doen gevoelen.
De statutenwijzigingen zijn dus een stukje bedrijfsorde-
ning. En ook op hen is dus van toepassing, dat men hen op
twee manieren kan beschouwen, als inbreuk op de bedrijfs-
vrijheid en als regeling, die de bedrijfsvrijheid in goede
banen leidt, die het boerenleenbankbedrijf reguleert om
de vrijheid van verkeerd handelen af te snijden.
Naar onze meening behoort de tweede beschouwings
wijze de overhand te hebben. De eerste zouden wij willen
noemen de zwartgallige, de pessimistische beschouwings
wijze, die alleen het onaangename van de dingen, alleen de
bezwaren ziet. De tweede beschouwingswijze is de meer
optimistische, ziet meer de zonzijde.
Wil dit zeggen, dat de tweede beschouwingswijze te
optimistisch is? Wij gelooven het niet. Wij gelooven, dat
inderdaad de inbreuk op de bedrijfsvrijheid niet zoo heel
erg is en dat het zwaartepunt van de in de statutenwijzi
gingen neergelegde „bedrijfsordening" geheel valt op het
zooveel mogelijk afsnijden, terwille van het algemeene
belang èn terwille van het eigen belang der afzonderlijke
Boerenleenbanken, van mogelijke verkeerde handelingen.
Laat men eens nagaan, wat de nieuwe regels inhouden,
dan zal men zien, dat „het normale verkeer" er heusch
niet veel last van zal hebben. Voor het verleenen van
voorschotten en credieten aan bestuursleden, enz. is goed
keuring van de Centrale Bank noodig idem voor de ver
leening van bijzonder hooge voorschotten en credieten
idem voor het verleenen van voorschotten of credieten op
andere effecten dan ter beurze genoteerde obligaties ten
laste van of volledig gegarandeerd doorNederlandsche
publiekrechtelijke lichamen idem voor het verleenen van
voorschotten en credieten aan rechtspersonen idem voor
beleggingen. We kunnen nog even zoo doorgaan (het vol
ledige lijstje van gevallen waarin de goedkeuring der
Centrale Bank vereischt is, vindt men in art. 28 van de
model-statuten der Boerenleenbanken, terwijl de Centrale
Bank ook nog enkele andere bevoegdheden ten aanzien
van de bedrijfsvoering heeft, zie b.v. art. 35 model
statuten), maar de gegeven voorbeelden zijn wel reeds
voldoende om aannemelijk te maken, dat degene, die van
„veilig verkeer" houdt (en wie doet dat niet, vooral in
bankzaken?) tegen de nieuwe „verkeersregels" geen enkel
bezwaar kan gevoelen en hen integendeel welkom moet
heeten. Want het is toch in het eigen belang der locale
bank, en bovendien in het algemeen belang van het land
bouwcrediet, dat b.v. de credietverleening aan bestuurs
leden enz. onder controle wordt gesteld? Ieder kan be
grijpen, dat het voor minder scrupuleuze bestuursleden wel
eens verleidelijk kan zijn om van hun bestuursfunctie ge
bruik te maken om te probeeren een flink crediet te krijgen.
Dan is het goed, dat er een verkeersagent is in den vorm
van de Centrale Bank, die de hand opsteekt en het ver
keer, dat mis dreigt te gaan, halt doet houden. En, om nog
een voorbeeld te geven, ieder weet, dat het voor het
bestuur eener locale bank moeilijk kan zijn de soliditeit
van een rechtspersoon, die crediet vraagt, en de juistheid
van haar statuten te beoordeelen. Het bestuur, dat op eigen
houtje handelt, kan hierdoor wel eens „links van den weg"
komen en in moeilijkheden geraken. Dus is het goed, dat
de Centrale Bank het „veilige verkeer" waarborgt door
als verkeersagent te fungeeren en toezicht erop te houden,
dat men zooveel mogelijk „rechts van den weg" blijft.
Wij zullen de verdere bevoegdheden, die de Centrale
Bank ten aanzien van de bedrijfsvoering der Boerenleen
banken heeft gekregen, niet op deze manier toelichten
wij volstaan met te zeggen, dat zij allen op deze manier
kunnen worden toegelicht.
Maar, zoo zal de lezer ons wellicht vragen, worden de
besturen der locale banken door „het stukje ordening", dat
gij zoo mooi weet voor te stellen, niet als het ware weg
geordend? Is het ten slotte niet bijna uitsluitend de Cen
trale Bank, die de locale banken bestuurt?
Hiervoor behoeft men zich niet bevreesd te maken. Er
blijft waarlijk voor een consciëntieus en actief locaal be
stuur genoeg werk over. De Centrale Bank kan onmogelijk
de 730 aangesloten instellingen besturen. Het zou dwaas
zijn, als zij hiernaar wilde streven, en zij wil er ook niet
naar streven. Aan de locale besturen blijft het grootste en
belangrijkste deel van het werk. Aan hen is de beoordee
ling in het grootste deel der gevallen, of de zekerheid voor
een aangevraagd crediet of voorschot voldoende is. Aan
hen is de uitsluitende macht behoudens de mogelijkheid
van beroep op den raad van toezicht der locale bank
aanvragen om lid te worden in te willigen of af te wijzen
daarmee hebben zij ook de macht te verhinderen, zonder
dat de Centrale Bank hierover eenige zeggenschap kan
uitoefenen, dat aan bepaalde personen voorschotten of
credieten zullen worden verleend. Indien een persoon
eenmaal lid is, hebben zij trouwens diezelfde macht de
Centrale Bank is niet bevoegd aan een locale bank te
bevelen aan een bepaald lid een voorschot of crediet te
verleenen. Aan de locale besturen is maar dit binnen
de door de Centrale Bank gestelde grenzen ook de
macht om aangevraagde credieten en voorschotten toe te
staan. Op hen rust de belangrijke taak toezicht te houden
op de veiligheid van de door de bank uitgeleende gelden
gelijk vanzelf spreekt, kan de Centrale Bank nooit of te
nimmer op de ongeveer 145.000 debiteuren der locale
banken toezicht houden. Bij hen berust voor een groot deel
de controle op het beheer van den kassier.
Men zal het zonder twijfel met ons eens zijn, dat de
autonomie der locale banken nog van groot belang is (al
wordt er wel eens om geglimlacht). De locale besturen
worden in het geheel niet „weg geordend" hun taak blijft
en ieder bestuurslid moge hiervan diep doordrongen
zijn zeer belangrijk. Het werk der locale besturen, bij
gestaan door de kassiers en de raden van toezicht, blijft de
grondslag van het geheele boerenleenbankwezen.
Nog één slotopmerking.
Ons „stukje ordening" is niet een ordening, die tot stand
is gekomen onder den drang van de buitengewone omstan
digheden. Reeds lang vóór 10 Mei 1940 waren wij met de
voorbereiding begonnen, en ware de 10e Mei er niet ge
weest, dan zou zij op geen andere wijze tot stand zijn
gekomen als waarop zij nu tot stand is gekomen.
Wij hebben de eischen van den tijd zonder drang van
buiten gevoeld wij hebben zonder drang van buiten de
consequenties hiervan aanvaard. Dit kan, dunkt ons, dc
waarde en de duurzaamheid van ons „stukje ordening"
slechts verhoogen.