DE RAIFFEISEN-BODE
89
moeilijkheid kunnen brengen door doorhaling van zijn
hypothecaire inschrijving te weigeren (bij vrijwillige ver
koop kan de houder van de le hypotheek weigeren de te
zijnen behoeve ingeschreven hypotheek te laten doorhalen,
indien hij niet geheel is bevredigd geworden dit is het z.g.
beding van niet-zuivering, bedoeld in art. 1254 2e lid van
het Burgerlijk Wetboek). Vandaar dat in dit besluit is be
paald, dat dit beding buiten toepassing blijft, indien een
van de partijen, die het recht hebben krachtens art. 1223
B.W. te verkoopen, van dit recht hebben gebruik gemaakt.
Tenslotte is nog bepaald, dat, indien is overeengekomen,
dat de vordering opeischbaar zal zijn indien op het onroe
rend goed beslag is gelegd, of indien de beslaglegger, zoodra
een conservatoir beslag executoriaal geworden is, dit beslag
per deurwaarders-exploit aan den hypotheekhouder heeft
doen aanzeggen, wordt geacht, dat de opeischbaarheid dan
eveneens zal bestaan, indien een der hypotheekhouders met
recht tot vrijwillige verkoop, zijn voornemen tot verkoop
aan den anderen hypotheekhouder, die ditzelfde recht
bezit, heeft doen aanzeggen.
Verdere gevolgen van deze regeling.
Deze regeling brengt ons inziens nog deze gevolgen
mede, dat ingeval een derde schuldeischer executoriaal
beslag op het verbonden onroerend goed heeft doen leggen,
hij verplicht is dit beslag per deurwaardersexploit te doen
aanzeggen aan beide hypotheekhouders, die het recht heb
ben ex art. 1223 B.W. te verkoopen.
Verbod tot schuldvergelijking.
Het verbod tot schuldvergelijking mag naar onze meening
niet verder uitgebreid worden, dan in het besluit is aan
gegeven. Het betreft dus uitsluitend het geval, dat er inder
daad twee hypotheekhouders zijn, die ieder het recht heb
ben het verbonden onroerend goed (z.g.) vrijwillig in het
openbaar te doen verkoopen.
In alle andere gevallen, dus die, waar uitsluitend één
hypotheekhouder dit recht heeft, blijft, naar onze meening,
het recht tot schuldvergelijking bestaan.
Credietverleening voor den wederopbouw en de
daarvoor gegeven regelen,
le regeling.
De voor de credietverleening voor herstel of herbouw
gegeven regels berusten grootendeels op door den Algemeen
Gemachtigde gegeven voorschriften. De eerste regelen voor
de credietverleening dateeren van 17 Juli 1940. Bij deze
regels werd als algemeene voorwaarde voor de crediet
verleening gesteld, een rentevergoeding van 5% per jaar
en 2 °/o aflossing, behoudens voor het eerste jaar, waarin de
rente tenminste 2°/o moet bedragen, doch vrijstelling van
aflossing kan worden verleend. Voor de rentebetaling over
het eerste jaar kan uitstel worden verleend. Het crediet
wordt niet ineens verleend, doch betaalbaar gesteld, al
naar gelang de werkzaamheden vorderen. Het crediet kan
ook dienen ter overbrugging van het tijdvak, waarin nog
niet bekend is, welke Rijksbijdrage in de schuld (de ver
woesting is het gevolg van oorlogsgeweld) of welke schade
loosstelling (de schade is het directe gevolg van de door de
militaire autoriteiten getroffen voorbereidingsmaatregelen)
zal worden gegeven, V^ij teekenen hierbij aan, dat onder
oorlogsschade moet worden gerekend, de schade, welke b.v.
als gevolg van het opblazen van een brug aan de in de om
geving staande woningen is aangericht. Indien crediet is
genoten, wordt de Rijksbijdrage (schadeloosstelling) met
het crediet verrekend. Ten slotte werd medegedeeld, dat
de verleende credieten volgens een speciale regeling be
voorrecht zouden zijn op de onroerende goederen, tot her
stel of herbouw waarvan zij hebben gediend.
[Op 16 Augustus 1940 volgden verdere voorschriften. Voor
den herbouw van verwoeste woningen mag een voorschot
op de Rijksbijdrage gegeven worden van 80 °/o der verkoop
waarde per 9 Mei 1940, terwijl, indien de eigenaar over niet
voldoende middelen beschikt om de verlieskosten zelf te
financieren, hem het verschil tusschen de opbouwkosten
en het verleende voorschot ad 80°/o van de getaxeerde
verkoopwaarde op 9 Mei 1940 onder hypothecair verband
door de gemeente kan worden verstrekt. De rente van deze
leeningen bedraagt 4 °/o. Bedraagt de schadeloosstelling
meer dan het reeds genoten voorschot ad 80 °/o der verkoop
waarde per 9 Mei 1940, dan wordt dat meerdere verrekend
met de verstrekte leening. Deze voorschotregeling was
oorspronkelijk beperkt tot gebouwen met een verkoop
waarde van ten hoogste 10.000,dus waarvoor een
voorschot van ten hoogste 8.000,kon worden gegeven.
Deze grenzen bedragen thans 50.000,en 40.000,
Indien daartoe termen bestaan, kan een gedeelte der hypo
theeklening renteloos worden verstrekt. Hier wordt geen
begrenzing gesteld, zoodat het niet uitgesloten geacht be
hoeft te worden, dat meer dan 40 renteloos kan worden
gegeven. Wel diene men er aan te denken, dat deze
leeningen niet langer renteloos zullen blijven als in verband
met den finantiëelen toestand van den eigenaar nood
zakelijk is.
Op 14 October 1940 werd op de mogelijkheid van de
credietverleening nogmaals met nadruk gewezen, zulks om
den wederopbouw zooveel mogelijk te stimuleeren. Om er
nog meer vaart achter te zetten, wordt thans aan hen, die
vóór 1 Februari 1942 hebben herbouwd, een premie van
10 toegekend van de door de schade-enquête-commissie
vastgestelde schade Rijksbijdrage in de schade), indien
en voorzoover de schadevergoeding een bedrag van
15.000,per pand niet te boven gaat.]
Hypotheekregeling 1940.
2e regeling.
Op 13 Augustus 1940 werd bekend gemaakt, dat via de
gemeenten gelden onder hypothecair-verband beschikbaar
werden gesteld, ondermeer voor het herstel of herbouw van
door oorlogshandelingen getroffen arbeiderswoningen en
middenstandswoningen. Het eventueel verlies, dat uit deze
credietverleening mocht voortvloeien, moet voor 10 door
de gemeente worden gedragen. Het crediet mag hoogstens
bedragen 90 °/o van de geschatte waarde van het onderpand
(het onderpand is nog niet met hypotheek bezwaard). Is er
reeds een hypotheek op het onroerend goed gevestigd, dan
mag het voorschot niet meer bedragen dan het verschil is
tusschen 90 van de geschatte verkoopwaarde en het
terzake van de le hypotheekschuld nog verschuldigde. Is
het onroerend goed reeds met een tweede hypotheek be
zwaard, dan kan een dergelijk voorschot niet worden ver
kregen.
De voorwaarden voor deze voorschotten zijn voorts
looptijd ten hoogste 5 jaar, behoudens verlenging, en
rente 4 °/o per jaar, per kwartaal te betalen, alsmede
aflossing 2 °/o per jaar.
Indien de finantiëele toestand van den belanghebbende,
mede in verband met de exploitatie-vooruitzichten, daartoe
aanleiding geeft, kan een gedeelte van het voorschot, tot
een maximum van 40°/o der leening en van f 600, per
woning, renteloos worden verstrekt. Ingeval dus voor den
herbouw van twee woningen een bouwcrediet (voorschot)
kan worden verkregen van f 4.000,dan kan daarvan dus
2 X 600,— renteloos worden verkregen. Betrof dit bouw
crediet één woning, dan kan renteloos worden verkregen
f 600,Bedraagt het bouwcrediet voor 2 woningen b.v.
f 2.500,dan kan renteloos verkregen worden 40 °/o van
2.500,of 1.000,of 500,per woning.
Lichamen, door welke de voorschotten worden verstrekt.
De voorschotten voor den wederopbouw worden sedert
het besluit 22/1941 (zie hiervoor) thans in hoofdzaak ver
strekt door de Stichtingen herstel 1940,