88
DE RAIFFEISEN-BODE
te verkrijgen, dan zal hij als laatst ingeschreven hypotheek
houder ook de beschrijving van den laagsten rang krijgen,
tenzij op hem toepasselijk geacht wordt de regeling voor
de opbouwhypotheken. Voor dit laatste valt wel het noodige
te zeggen.
Niet toepasselijkheid van het besluit, indien reeds
goedgekeurde regeling is getroffen.
Dit besluit is niet toepasselijk indien door Staat of Stich
ting nog een crediet wordt verleend, nadat reeds een plan
tot herbouw is goedgekeurd, waarbij de rechten der hypo
theekhouders zijn geregeld door den Algemeen Gemach
tigde, dan wel de Algemeen Gemachtigde zelf een dus
danige regeling heeft getroffen. Mocht dan een nadere
regeling noodig blijken te zijn, dan mogen in de ten aanzien
van de hypotheekhouders reeds gegeven rechten, geen
wijzigingen te hunnen nadeele worden gebracht.
Achterstelling van hypotheekhouders, ingeval crediet
door Staat (Stichting) wordt verleend.
Indien de voor den herbouw benoodigde middelen niet
van particuliere zijde worden verschaft, en derhalve de
Staat, hetzij zelf, hetzij door middel van een Stichting
herstel 1940, nogmaals in de bres moet springen, is het
gevolg dus, dat de bestaande hypotheekhouders in veel
slechter positie worden gebracht. Het door den Staat (Stich
ting 1940) verstrekte crediet is in zijn geheel boven hunne
vordering bevoorrecht, terwijl bij het z.g. opbouwcrediet,
althans de houder van de le hypotheek, voor een redelijk
te achten gedeelte zijn voorrecht volledig mocht behouden.
De reden voor deze andere behandeling kan geen andere
zijn, dan dat men door deze regeling den eersten hypotheek
houder wil dwingen zoo eenigszins mogelijk zelf de voor
den herbouw boven de Rijksbijdrage in de schade benoo
digde gelden voor te schieten, daar hij anders voor zijn
reeds bestaande vordering in een veel ongunstiger positie
komt.
Wij merken hierbij op, dat het in vele gevallen dezen
hypotheekhouder niet wel mogelijk zal zijn om de voor den
herbouw extra benoodigde middelen te verschaffen en dan
kan de hem opgelegde straf, indien geen derde gevonden
kan worden, die hiertoe wel bereid is, niet anders dan
onbillijk genoemd worden. Deze onbillijkheid bestaat ook,
indien de extra benoodigde gelden zooveel zijn, dat na her
bouw van het verwoeste pand, de verkoopwaarde daarvan
geen redelijke waarborg meer oplevert voor het batig
gerangschikte deel der le hypotheek en voor het opbouw
crediet.
Wijze van toepassing door de Stichting.
Alhoewel dit uit het besluit niet kan blijken, is op de
toepassing van het besluit toch een kleine rem geplaatst.
Alvorens de Stichtingen voor het door haar verstrekte
crediet, dat de Rijksbijdrage overtreft, inschrijving nemen,
moeten zij eerst een verklaring van den eersten hypotheek
houder verkrijgen, dat hij met deze inschrijving accoord
gaat. Geeft hij deze accoordverklaring niet af, dan zal de
Stichting de goedkeuring van het Departement van Finan
ciën moeten vragen.
B. Boerderijen.
Voor het door den Staat (Stichting) gegeven opbouw
crediet wordt een inschrijving genomen op de beschadigde
boerderij en daarbij behoorend erf en landerijen. Deze
inschrijving krijgt haar rang naar den datum van inschrij
ving. De rechten der oude hypotheekhouders worden dus
geheel gehandhaafd. Het motief voor deze zeer verschil
lende behandeling is waarschijnlijk, dat de waarde van het
bij de boerderij behoorende land in de meeste gevallen de
waarde van de boerderij verre te boven gaat en in vele
gevallen de hypotheekhouder, ondanks het feit, dat de
boerderij was verwoest, toch nog wel behoorlijk was
gedekt.
Rechten van de verschillende hypotheekhouders,
in verband met de nieuwe inschrijvingen.
In het besluit 23/1941 is tenslotte opgenomen de regeling
der rechten van de door den Staat (c.q. de Stichting herstel
1940) genomen inschrijving, den voormaligen eersten hypo
theekhouder en de houders van de opbouwhypotheek.
Zoowel de opbouwhypotheek als de door inschrijving ten
behoeve van den Staat (Stichting) 2e geworden voormalige
le hypotheek, worden geacht in zooverre le hypotheken
te zijn, dat zij alle bedingen bevatten die een eerste hypo
theek kunnen bevatten. De houders dezer hypotheken
worden dus geacht te hebben gemaakt het beding om bij
wanbetaling te mogen verkoopen (het beding, bedoeld in
art. 1223 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek) en het beding
van niet-zuivering (het beding, bedoeld in art. 1254 B.W.).
In tegenstelling met het normale geval krijgt men dus
2 hypotheekhouders, die ieder gerechtigd zijn het verbon
den onroerend goed in het openbaar te verkoopen.
Wijze van verkoop en in acht te nemen
formaliteiten.
Alvorens een der partijen, die tot verkoopen bevoegd is,
daartoe mag overgaan, moet hij den anderen hypotheek
houder, die eveneens tot verkoop is gerechtigd, per deur-
waardersexploit van het voornemen, om tot verkoop over
te gaan, in kennis stellen. Deze hypotheekhouder kan dan,
binnen 14 dagen na dagteekening van het exploit, even
eens bij exploit aan dengene die hem de aanzegging liet
beteekenen, aanzeggen, dat hij ook voornemens is tot ver
koop over te gaan.
Beide exploiten worden beteekend aan de bij de inschrij
ving ten hypotheekkantore gekozen woonplaats.
De verkoop geschiedt dan op de wijze als in het Bur
gerlijk Wetboek voorgeschreven. Worden de partijen het
niet eens over den notaris, te wiens overstaan moet worden
verkocht of over de verkoopvoorwaarden en het tijdstip
van den verkoop, dan wordt op het verzoek van de meest
gereede partij de notaris aangewezen en de voorwaarden
en het tijdstip vastgesteld door den Kantonrechter, binnen
wiens kanton het verbonden onroerend goed is gelegen.
Neemt de hypotheekhouder, aan wien per deurwaar-
dersexploit het voornemen tot verkoop werd aangezegd,
deze aanzegging voor kennisgeving aan, en doet hij niet
binnen 14 dagen een exploit beteekenen, dat ook hij wil
verkoopen, dan wordt het onroerend goed zonder meer
door hem, die de aanzegging heeft laten doen, overeen
komstig de gewone wettelijke voorschriften, dus op de wijze
als in het Burgerlijk Wetboek bepaald, verkocht.
Verdeeling van de opbrengst bij verkoop.
De schuldeischer, of de schuldeischers, die het verbon
den onroerend goed hebben laten verkoopen, zijn uitsluitend
bevoegd uit de opbrengst te verhalen hun vordering,
waarvoor het recht van hypotheek was verleend, vermeer
derd met de kosten van verkoop en de rente, indien en
voorzoover deze batig konden worden gerangschikt. Het
resteerende bedrag moet worden uitgekeerd, hetzij aan den
schuldenaar, hetzij aan de andere hypotheekhouders.
Schuldvergelijking met andere vorderingen, welke de(n)
verkooper (verkoopers) op den eigenaar van het verbonden
onroerend goed hadden, is uitdrukkelijk uitgesloten.
Zuivering van het verbonden onroerend goed.
Volgens de wet is de verkoop, krachtens het beding van
het 2e lid van art. 1223 B.W., hoewel in het dagelijksche
leven een executie genoemd, een vrijwillige verkoop.
Indien derhalve een der partijen niet aan den verkoop
heeft willen medewerken, zou hij de tegenpartij in groote