86
DE RA1FFEISEN-B0DE
Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat de ontwikkeling bij
de spaarbanken van het boerenleenbankbedrijf in 1940 door
eenzelfde lijn wordt gekenmerkt als bij de bijzondere spaar
banken. Wanneer we echter letten op de verschillen tus
schen inlagen en terugbetalingen, blijken deze bij de
Boerenleenbanken veel geringer te zijn dan bij de bijzondere
spaarbanken. De inlagen bij de bijzondere spaarbanken
hebben over 1940 bedragen 2/3 gedeelte van de opvragin
gen, terwijl dit verhoudingscijfer voor de Boerenleenbanken
9/10 bedroeg.
De verhouding tusschen ingelegde gelden en terugbeta
lingen is in normale tijden bij beide groepen van spaar
banken ongeveer gelijk.
Anders is het evenwel in tijden van spanning. Ter
illustratie van deze bewering laten wij hieronder volgen
de verhouding tusschen inlagen en terugbetalingen gedu
rende de maanden in de afgeloopen jaren dat bijzondere
gebeurtenissen plaats vonden.
Bijzondere Boerenleen-
Spaarbanken banken
1938 September (München) 0,50 0,73
1939 April (Albanië) 0,45 0,43
September (Oorlog) 0,42 0,67
1940 Mei (Oorlog Nederland) 0,47 0,58
Juni (Oorlog Nederland) 0,41 0,62
Hieruit blijkt wel, dat de verhoudingscijfers niet altijd een
even rustig verloop te zien hebben gegeven.
Bij de beschouwing van de hiervoor gegeven cijfers dient
men er wel rekening mede te houden, dat de cijfers der
Boerenleenbanken ook in normale jaren steeds z.g.n.
seizoenschommelingen te zien geven. Zoo zijn de opvra
gingen in de maand April altijd hoog tengevolge van de
voorjaarsbehoefte der landbouwbedrijven. Evenzoo worden
(doch in belangrijke mindere mate) jaarlijks tegen 1 Novem
ber veel gelden opgevraagd.
Uit de geheele ontwikkeling van het spaarbankbedrijf
van de Boerenleenbanken blijkt trouwens, hoe stabiel dit
steeds is geweest. Tot 1930 gaven de ingelegde gelden door
loopend een stijging te zien. Na de tijdelijke inzinking in
1931, 1932 en 1933 (de eerste jaren der landbouwcrisis)
volgde in 1934 en 1935 weer eenig herstel, als gevolg van
de goede oogsten gedurende deze jaren en de langzame
doorwerking van de door de Regeering ingevoerde crisis
maatregelen op agrarisch gebied, waarvan de resultaten
eerst in deze jaren tot uiting begonnen te komen.
1939 gaf als gevolg van de politieke onzekerheid weer
eenige inzinking te zien.
Een en ander wordt door onderstaande cijfers nog nader
toegelicht
(uitstaande spaargelden in millioenen guldens per 31 Dec.)
1929
325,4
1935
308,3
1930
344,5
1936
315,6
1931
326,8
1937
342,3
1932
300,1
1938
345,3
1933
300,2
1939
328,2
1934
308,8
1940
320.—
Ten aanzien van de debet- en creditsaldi in rekening
courant kan worden opgemerkt, dat de debetsaldi (die van
31 Dec. 1938 tot 31 Dec. 1939 in totaal met slechts
500.000,toenamen zie de cijfers der gecombineerde
balans) in 1940 zijn afgenomen.
De creditsaldi (die van 31 Dec. 1938 tot uit. 1939 met
ongeveer 2 mill. gulden daalden) zijn daarentegen in 1940
gestegen.
Daar de balansen van alle Boerenleenbanken nog niet
binnen zijn, kunnen wij de juiste cijfers nog niet geven,
maar uit de ons ten dienste staande gegevens kunnen toch
reeds de hierboven weergegeven conclusies worden ge
trokken.
Deze ontwikkeling der rekening-courantsaldi bij de Boe
renleenbanken is dezelfde als die bij de algemeene banken.
De verkoop van producten en vee eenzelfde liquidatie
proces als in andere takken van bedrijf is hieraan niet
vreemd geweest. Voor de Boerenleenbanken kwam hierbij
nog de verkoop van landbouwgronden in een tijd, dat hier
voor hooge prijzen konden worden bedongen.
Aan dezen verkoop is echter na afkondiging van de ver
ordening inzake de vervreemding van landbouwgronden
een einde gekomen.
Gaven de cijfers der uitstaande voorschotten per 31 Dec.
van de jaren 1938 en 1939 een toename van ongeveer
8 mill. te zien, in 1940 is dit totaal anders geweest.
Aflossingen vonden regelmatig plaats, terwijl tengevolge
van het inkrimpingsproces (vooral bij de veeteelt) bijna
geen vraag naar nieuwe voorschotten bestond.
Ook de verstrekte hypotheken vertoonden een terug
gang. Door verkoop van zwaar belaste bedrijven werden de
hierop rustende hypotheken afgelost, terwijl de koopers in
de meeste gevallen contant konden betalen, zoodat geen
nieuwe hypotheken hiervoor werden gevraagd.
De aflossingen op de uitstaande hypotheken vonden,
evenals bij de voorschotten, regelmatig plaats.
Ook voor de Centrale Bank geldt het, dat de balans per
31 Dec. 1940 een voor alle posten eenigszins afwijkend
beeld vertoont van dat per uit. 1939. De aan haar toever
trouwde gelden hebben, evenals zulks het geval is bij de
algemeene banken, een belangrijke uitbreiding ondergaan.
De deposito's der locale banken bedroegen per 31 Dec. van
de jaren 1938, 1939 en 1940 resp. 96 mill., 69 mill. en
104 mill. Zooals men ziet beteekent dit een zeer belang
rijke toename.
De door de locale banken bij de Centrale Bank opge
nomen gelden namen eveneens af. Per uit. 1938, 1939 en
1940 bedroegen deze resp. 1,4 mill., 2,1 mill. en
j 764.000,Ook hieruit blijkt dus de mindere crediet-
behoefte der landbouwbedrijven.
Daar in tegenstelling met andere jaren de belegging van
overtollige middelen in schatkistpapier thans rendabel ge
noemd kan worden, is het te verklaren, dat het door de
Centrale Bank in dit papier belegde bedrag belangrijk is
toegenomen en wel van 13 mill. tot ƒ48 mill.
Overigens vertoont de effectenportefeuille slechts een
geringe stijging.
De groote toename der deposito's van de locale banken
maken het noodzakelijk, dat ook de Centrale Bank haar
uitzettingen ging vergrooten. De leeningen op korten ter
mijn (kasgeldleeningen aan Gemeenten en Provincies)
stegen dan ook van 8,5 mill. tot 19 mill.
De door de Centrale Bank verstrekte credieten aan
objecten, welke te groot zijn voor de locale banken (dit
betreft verschillende zuivelfabrieken, veilingen, aankoop-
vereenigingen en enkele controle-coöperaties) liepen terug
van 6,8 mill. tot 1,7 mill.
Eveneens vertoonen een teruggang de hypotheken en
leeningen op langen termijn aan vereenigingen (welke
posten gefinancierd worden door de uitgifte van deposito
obligaties) en wel van 7,2 mill. tot 6,6 mill., alsmede de
leeningen op langeren termijn aan gemeenten en provincies,
welke daalden van 24,6 mill. tot 20,7 mill.
De ontwikkeling, zooals deze hierboven werd aangege
ven, komt overeen met het streven van de Centrale Bank
om de haar toevertrouwde gelden zooveel mogelijk liquide
te beleggen.
Een en ander tezamen genomen mag met dankbaarheid
geconstateerd worden, dat zoowel de Boerenleenbanken als
de Centrale Bank in staat zijn geweest om het veelbewogen
en moeilijke jaar 1940 ongeschokt door te komen.