4.2 DE RAIFEEISEN-BODE Intensiveering geen algeheele oplossing. Maar aan de intensiveering van de bedrijven zijn gren zen gesteld, evenals aan de ontginningen en droogleggin gen. Het is zeer de vraag, dunkt ons, o! de mogelijkheid van intensiveering voldoende groot is om, tezamen met ontginningen, enz., de vermeerdering van de plattelands bevolking, die nieuwe behoefte aan landbouwbedrijven schept, op te vangen. Technisch is de mogelijkheid van in tensiveering wel aanwezig, maar het is twijfelachtig, of zij ook economisch aanwezig is. Want intensiveering is econo misch slechts dan mogelijk, is m.a.w. slechts dan rendabel, als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1. Ons land moet in staat zijn een groot deel van de producten van ex tensieven landbouw (granen) in te voeren en deze invoer te betalen (immers is invoer van granen op groote schaal niet mogelijk, dan moeten wij zelf graan verbouwen, met het gevolg, dat er weinig grond zal overblijven voor inten sieve landbouwproductie). 2. Wij moeten buitenlandsche afnemers hebben voor de producten van den intensieven landbouw (immers als het buitenland niet een deel van onze agrarische veredelingsproducten afneemt, zal deze productie nooit een grooten omvang kunnen verkrijgen en zullen wij bovendien misschien niet de noodige buitenland sche betaalmiddelen ontvangen, waaraan wij behoefte heb ben voor betaling van onzen import). De oplossing „intensiveering" is dus niet bepaald een oplossing, waarop wij met 100 zekerheid kunnen rekenen. Het is dus geen wonder, dat de heer Otten ook naar andere uitwegen uit de moeilijkheden heeft rondgekeken. Ontwikkeling van de industrie ten plattelande. De eenige andere uitweg voor de plattelandsbevolking, voor wie geen plaats is in het landbouwbedrijf, is de in dustrie (de zeer beperkte mogelijkheden in de vrije beroe pen, ambtelijke betrekkingen en den handel kunnen ge makshalve buiten beschouwing worden gelaten). Maar den weg naar de industrie-van-de-groote-stad wil Ir. Otten de plattelanders niet laten betreden. Daarvoor ziet hij te duidelijk de groote waarde van het leven op het land en de bezwaren, voor individu en volk, van het groote-stads-leven. Hij wil dus en wij betuigen hier mede onze algeheele instemming de industrie decentra- liseeren. Hij wil, hetgeen in verband met de groote ver betering van het transport ook mogelijk is, de industrie verdeelen over verschillende streken. Men krijgt op die manier dus geen opeenhooping van groote industrieën, maar een verspreiding van de industrie, waaraan het groote voordeel is verbonden, dat de menschen niet van het land worden los gerukt. Misschien zoo voegen wij aan het betoog van Ir. Ot ten toe kan de arbeid in die in kleinere plaatsen te stichten industrieën zóó worden geregeld, dat de men schen, die erin werkzaam zijn, nog tijd overhouden om óók een stukje land te bewerken. Dat zou een gelukkig samen gaan van landarbeid en fabrieksarbeid zijn. Voorbeelden hiervan bestaan reeds. Maatregelen tegen het ontstaan van dwergbedrijven en tegen te hooge koopprijzen. Maar Ir. Otten wenscht en wij gaan ook hierin geheel met hem mede dat inmiddels maatregelen genomen worden om de verdere splitsing van bedrijven te verhinde ren. Gaat de splitsing verder, dan ontstaan er dwergbe drijven, die zelfs bij intensieve bearbeiding geen bestaan opleveren en die dengenen, die erop zitten, tot een moei zaam leven veroordeelen, zonder eenige kans op resultaat. Een ander euvel, dat de bestaansmogelijkheid van de boeren, en dus ook van de kleine boeren, bedreigt, zijn de steeds oploopende koopprijzen. Wanneer een boer land koopt tegen een koopprijs, die in verband met de op brengst te hoog is (en dit geldt voor de tegenwoordige koopprijzen), en hij moet dien koopprijs voor het grootste deel leenen om hem te kunnen betalen, dan is zijn verdere leven ook een „vechten tegen de bierkaai". Hij moet dan ploeteren om de hypotheekrente en de eventueele aflos singen bij elkaar te krijgen, zonder dat er een kans bestaat, dat hij onder den druk van zijn te zware schuldenlast uit komt. Wat de Boerenleenbanken met dit alles te maken hebben. Maar wat zoo zal de lezer zich afvragen hebben de Boerenleenbanken te maken met het probleem van de kleine boeren en met zijn oplossing? Meer dan gij denkt, geachte lezer. 1. Het bestaan der Boerenleenbanken alléén is reeds een bijdrage tot de oplossing, althans de verlichting van het vraagstuk der kleine boeren. Want door de landbouw- credietcoöperatie hebben de boeren, en dit komt ook ten goede aan de kleine boeren, zich een goed en goedkoop werkend credietapparaat geschapen. De kleine boeren ge nieten door middel van de Boerenleenbanken credietfaci- liteiten, die zij anders niet zouden genieten, en zij genieten deze tegen een zeer matige vergoeding. Ook Ir. Otten maakt hiervan melding. 2. De Boerenleenbankbesturen kunnen hun beleid in stellen op hun medewerking aan de oplossing van het pro bleem der kleine boeren, en wel op de volgende manieren: a. Zij kunnen credieten verleenen, die worden gevraagd voor intensiveering van bedrijven (gelijk vanzelf spreekt zullen deze credieten moeten voldoen aan de gewone ver- eischten van zekerheid, enz.) b. Zij kunnen credieten weigeren, die het ontstaan van dwergbedrijven mogelijk zouden maken (b.v. een crediet, aangevraagd door een landarbeider, die boer wil worden, maar die niet in staat is een bedrijf van voldoende grootte op te zetten) c. Zij kunnen weigeren hypothekaire voorschotten toe te staan, door welke aankoop van een boerderij tegen te hoogen prijs mogelijk wordt gemaakt. Het krijgen van een hooge hypotheek is dikwijls de voorwaarde, die vervuld moet worden om aankoop tegen een hoogen prijs mogelijk te maken. Wij hebben in deze kolommen reeds meermalen hierop gewezen en behoeven hierover dus niet uit te weiden d. Zij kunnen credieten verleenen aan direct op den plaatselijken landbouw steunende industrieën, welke in 't werkgebied van hun bank worden gedreven. Wij denken hierbij aan de mogelijkheid, dat er industrieën ontstaan, die te vergelijken zijn met de zuivelfabrieken, stroocartonfa- brieken, enz. De bedrijfscredieten, welke zulke industrieën noodig hebben, kunnen op zeer voordeelige voorwaarden door de Boerenleenbanken worden verschaft. Gelijk van zelf spreekt gelden ook voor deze credieten de statutaire eischen, voor de credietverleening vastgesteld. 3. De Boerenleenbankbesturen kunnen, als voorman nen in den landbouw, de verstandige inzichten, die door Ir. Otten aan het agrarische publiek zijn voorgelegd, hel pen verbreiden. Dergelijke inzichten moeten namelijk niet alleen leven bij enkele leiders, maar ook bij de groote massa der betrokkenen. Zoo zien wij, dat het probleem van de kleine boeren niet buiten de Boerenleenbanken om gaat. Moge het aan de Boerenleenbanken gegeven zijn om, binnen de grenzen van wat voor hen verantwoord en mogelijk is, tot oplossing hiervan mede te werken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1940 | | pagina 2