AIFFEISEN-BODE
DE ECONOMISCHE EN SOCIALE POSITIE
VAN ONZEN KLEINEN BOERENSTAND
INHOUD:
KR. NIEUWE
GRACHT 29
UTRECHT
ZES EN TWINTIGSTE JAARGANG Ne. 6
DECEMBER 1940
OFFICIÉÉL ORGAAN VAN DE
COÖPERATIEVE CENTRALE
RAIFFEISEN-BANK TE UTRECHT
REDACTIONEEL GEDEELTE.
Zie Mededeelingen op blz. 46 en 47
REDACTIE EN
ADMINISTRATIE
TELEF. 15867
VERSCHIJNT DEN EERSTEN
VAN IEDERE MAAND
ABONNEMENT F 0.50 PER JAAR
LOSSE NUMMERS 10 CENT
FRANCO PER POST
a. Redactioneel Gedeelte. 1. De economische en sociale
positie van onzen kleinen boerenstand. 2. De gezamen
lijke Statutenwijziging. 3. Korte samenvatting van de
wenken voor de Statutenwijziging. 4. Verzekering van
het zoogenaamd hypothecair belang. 5. Correspondentie
met de Centrale Bank.
b. Uit onze Boerenleenbanken. 1Dans om het gouden
kalf. 2. Ring Overijssel van Coöp. Boerenleenbanken.
(Het 25-jarig bestaan).
c. Mededeelingen. ISpreekuren Juridisch Bureau. 2. Slui
ting kantoor Centrale Bank. 3. Verzonden circulaires.
4. Coupons Deposito-Obligaties. 5. Uitloting Deposito-
Obligaties. 6. Algemeen Plattelands Molestverzekerings-
fonds.
d. Advertentiën.
Ir. J. M. L. Otten, directeur van de Coöperatieve Land
bouwersbank en Handelsvereeniging te Meppel (aange
sloten bij Centrale Bank en Centraal Bureau) heeft voor
het K.N.L.C. een lezing gehouden over bovenstaand
onderwerp, die wij van groot belang achten. Verschillende
landbouwbladen hebben een uitgebreid verslag van de
lezing gedaan, zoodat wij haar niet uitvoerig zullen weer
geven. Slechts enkele punten halen wij eruit en knoopen
hier en daar een eigen opmerking eraan vast.
De probleemstelling.
De heer Otten ziet het vraagstuk van den kleinen
boerenstand als een bevolkingsvraagstuk. O.i. zeer terecht.
Onze bevolking is zeer sterk vermeerderd (stijgt trouwens
nóg belangrijk, al is het tempo langzamer geworden), en
de vergrooting van de oppervlakte cultuurgrond kan hier
mee lang geen gelijken tred houden. Zelfs de drooglegging
van de Zuiderzee zoo voegen wij aan het betoog van
den heer Otten toe lijkt erg veel op de bekende druppel
op de gloeiende plaat, want zij kan niet meer dan het be
volkingsaccres van vier jaar opnemen. Tenminste dit is
de meening van Prof. Boerman van de Nederlandsche
Economische Hoogeschool te Rotterdam.
Conclusie uit deze probleemstelling.
Als men het vraagstuk van den kleinen boerenstand op
deze wijze ziet, dringt zich direct deze conclusie op alle
krachten moeten worden ingespannen om de oppervlakte
cultuurgrond te vergrooten,' en wat in wezen hetzelfde
is om de aanwezige oppervlakte op meer rationeele wijze
in te deelen. Dit laatste kan gebeuren door ruilverkave
ling, het eerste door drooglegging en ontginning. Er wordt
reeds hard in deze richting gewerkt, maar het kan nóg
harder. Het is de verdienste van Ir. Westhoff, dat hij heeft
aangetoond, hoeveel in deze richting nog kan worden
gedaan.
Andere maatregelen.
Maar deze conclusie is onvoldoende, want de vermeer
dering van den cultuurgrond kan de vermeerdering van de
bevolking, in het bijzonder de vermeerdering van de
plattelandsbevolking, onmogelijk bijhouden. Hieruit vloeit
het gevaar voort, dat het probleem van den kleinen
boerenstand hoe langer hoe erger zal worden, dat de be
schikbare cultuurgrond zal worden gesplitst in steeds
kleiner wordende bedrijven, die steeds minder in staat
zullen zijn aan de boeren, die erop zitten, een redelijk be
staan te geven. Alle ontginningen enz., van hoe groote
waarde ook, zijn dus niet in staat het gevaar van verpau-
periseering van den kleinen boerenstand te bezweren.
Intensiveering.
Er is maar één weg uit den economischen doolhof, zegt
Ir. Otten, en dat is de weg naar intensiveering van het be
drijf. Hoe intensiever de bedrijven, des te minder grond is
er noodig om den boer een bestaan te verschaffen. Zie de
tuinbouwbedrijven, die immers veel geringer in omvang
zijn dan de bedrijven van akkerbouwers en veehouders.
Maar is intensiveering mogelijk? Ir. Otten wijst erop,
dat op het oogenblik de omstandigheden eerder dringen in
de richting van het minder intensief maken van de bedrij
ven. Voor intensieve productie, voor de z.g. veredelings-
productie, hebben we grondstoffen en kunstmest noodig,
die voor een groot deel uit het buitenland moeten worden
geïmporteerd en de import is door den oorlog bijna ge
heel afgesneden.
Maar in de toekomst zal de weg der intensiveering hope
lijk weer kunnen worden bewandeld.