34
DE RAIFFEISEN-BODE
B. De Weidestreken.
Het algemeen gemiddelde van de netto-opbrengsten in
de weidestreken vèrtoont, vergeleken met 1937/38, een
daling van 70.49 per ha. tot 23.80. Deze daling zien we
in alle weidestreken en is samengesteld uit een daling in de
bruto-opbrengsten varieerend tusschen 21.64 en 78.96 en
een stijging van de uitgaven varieerend tusschen 3.77 en
47.al naar gelang de verschillende gebieden.
De daling van de bruto-opbrengsten is te verklaren uit de
prijsdaling voor nagenoeg alle veehouderij-producten, met
uitzondering van boter en eieren. Dat de productie van den
rundveestapel in 1938/39 kleiner is geweest dan in 1937/38
is niet aan te nemen. Weliswaar heerschte het mond- en
klauwzeer in die jaren, waardoor de productie per koe ver
minderd zal zijn, maar daar staat een toename van den
veestapel tegenover die deze vermindering in de totaal
productie weer compenseert. Een ernstiger gevolg van het
mond- en klauwzeer was echter dat veel minderwaardig vee
aan de markt werd gebracht, wat vanzelfsprekend ook zijn
invloed op de prijzen heeft gehad.
De stijging van de uitgaven komt hoofdzakelijk ten laste
van de pacht en de post „aankoop voedermiddelen, zaaizaad
en pootgoed en meststoffen". Wat dat laatste betreft zijn
er zeer veel factoren van beteekenis (o.a. prijzen van voeder
middelen en meststoffen, welslagen van den hooibouw en
van het inkuilingsproces)In verband daarmede zijn de vrij
groote fluctuaties naar de verschillende gebieden moeilijk
afdoende te verklaren.
C. De Zandstreken.
De producten door de zandstreken afgeleverd zijn over
het algemeen gelijk aan die door de weidestreken opge
bracht. Vandaar dat zich ook hier een daling in de netto
opbrengst voordoet. Daar staat echter tegenover dat, daar
het bedrijf meestal gemengd is in de zandstreken, het risico
meer verdeeld is en de inkomsten uit den akkerbouw de
daling van de opbrengst uit de veeteelt eenigszins konden
compenseeren. Duidelijk treedt dit aan den dag wanneer we
de bedrijven in groepen indeelen naar gelang van het aan
deel dat akkerbouw of veeteelt in het bedrijf heeft.
De daling in de bruto-opbrengsten wordt hier weer ver
oorzaakt door de daling van de opbrengst der veehouderij
(vooral de rubrieken rundvee en varkens).
II. De uitkomsten gerangschikt naar de grootte en den
aard der bedrijven.
Bij de bespreking van de uitkomsten in den landbouw
bleek al van welk een groote beteekenis de aard van het
bedrijf is. Dat ook de grootte een rol speelt zal wel geen
verklaring behoeven.
Het Landbouwverslag gaat thans weer verschillende
gebieden na.
A. De kleigronden met akkerbouw- en gemengd bedrijf.
Ook uit de tabellen die de resultaten naar grootte en aard
geven blijkt weer het reeds geconstateerde verschijnsel, dat
de netto-opbrengsten van den akkerbouw een onmiskenbare
vooruitgang ten opzichte van 1937/38 toonen, terwijl de
positie in de veeteelt-bedrijven verslechterd is.
Bezien we de resultaten van den akkerbouw bij verschil
lende bedrijfsgrootten, dan blijkt dat het netto rendement
het grootste is in de kleine bedrijven (1020 ha.) en de
groote bedrijven (50 en meer ha.). De verklaring voor het
groote rendement in de kleine bedrijven zoekt het Land
bouwverslag in het groote aandeel van den niet betaalden
bedrijfsleider. Deze verklaring lijkt ons juist, maar onjuist
is het om bij bepaling van het bedrijfsresultaat de onder-
nemersarbeid niet als kosten op te nemen. Weliswaar zijn
in het Landbouwverslag alleen de uitgaven opgenomen, doch
voortaan zullen, naar wij meenen, ook de kosten, die geen
uitgaven zijn, opgenomen moeten worden. Al was 't alleen
maar om goed vergelijkingsmateriaal te verkrijgen met
andere bedrijfstakken. Het grootere netto-overschot in de
groote bedrijven kan verklaard worden uit de grootere
mogelijkheid op het gebied van efficiency en rationalisatie,
hetgeen steun vindt in het feit, dat de uitgaven per ha. naar
gelang van de grootte van het bedrijf minder zijn, een ver
schijnsel dat ons ook uit andere bedrijfstakken bekend is.
B. De Weidestreken.
Naar den aard van het bedrijf is de reeds opgemerkte
achteruitgang in de bruto-opbrengsten wellicht het grootste
voor de zuivere veehouderij, in verband met het ontbreken
van compensatie uit hoofde van den akkerbouw.
Wat de uitkomsten naar grootte van het bedrijf betreft,
de bruto-opbrengsten verschillen niet veel met die van
in 1937/38. Door meer intensieve bebouwing is de bruto-
opbrengst van kleine bedrijven vaak hooger.
De daling in de netto-opbrengsten wordt echter hoofd
zakelijk veroorzaakt door de stijging van de uitgaven.
C. De Zandstreken met gemengd bedrijf.
Uit de tabellen blijkt, dat de uitkomsten voor alle bedrijfs
soorten en grootten een achteruitgang vertoonen. Wat de
netto-opbrengsten betreft was de spreiding naar de grootte
meer dan het vorig jaar.
De uitgaven per ha. van het zuivere veeteeltbedrijf zijn
van 1937/38 op 1938/39 voor de klasse 510 ha. met 56.
voor de klasse 1020 ha. met ƒ1.gestegen. Dit is wellicht
weer te verklaren uit de besparing op de uitgaven door het
grootbedrijf. Overigens zijn we het eens, dat dit groote
verschil onverklaarbaar schijnt.
Het verloop van prijzen van boerderijen.
In het Landbouwverslag 1940 vinden we verder gegevens
over de prijzen van boerderijen. Men geeft n.1. halfjaarlijk-
sche gemiddelden, ingedeeld in 3 gebieden en wel
A. Zeeklei met akkerbouw en gemengd bedrijf.
De „voortschrijdende half jaarlijksche gemiddelden"
(zooals het landbouwverslag deze cijfers noemt) geven bij
een basis November 1935 t/m April 1936 100, het vol
gende beeld Mei 1938October 1938 140,9. Daarna
stijging tot Augustus 1938Januari 1939 150,0; September
1938Februari 1939 140,3, bijna ononderbroken stijging
tot Maart 1939Augustus 1939 145,9, terwijl April 1939
September 1939, 141,0 aanwijst.
B. De Weidestreken.
Op basis van November 1935April 1936 100,0, zien
wij hier weer regelmatig stijging en daling (toppen in Nov.
1938—April 1939 149,9 en Jan. 1939—Juni 1939 148,8)
tot wij komen op 134,4 voor Juli 1939December 1939.
C. De Zandstreken.
Na stijging en daling is het index-cijfer voor Juli 1939
December 1939 139,1.
Wat de absolute bedragen betreft, blijkt rubriek A. het
duurst te zijn en C. het goedkoopste.
Een nieuwigheid in het Landbouwverslag vormt het hoofd
stuk over de
Hypothecaire schulden in den Landbouw.
Wat de keuze der gemeenten betreft heeft men zich hoofd
zakelijk beperkt tot de zoogenaamde typegemeenten van
de Landbouwcommissie 1886.
Voor 1937 zijn alle hypothecaire inschrijvingen op lande
rijen en boerenbedrijven van de betrokken gemeenten ge
noteerd. Voor iedere gemeente is voor een deel van de
inschrijvingen nagegaan hoeveel daarop werd afgelost. Het
bleek dat voor de meeste gemeenten (50 van de 59) de
aflossing beneden 10 bleef.
Een frequentieverdeeling van de bezwaarde gronden toont
aan dat het percentage bezwaarde grond het veelvuldigst
ligt tusschen 20 en 50 Wat gemiddelde schuld betreft
vinden wij de grootste frequentie tusschen 600.
en 1200.—
Gaat men de gemiddelde schuld per ha. cultuurgrond