COUPONBELASTING
26
DE RAIFFEISEN-BODE
Besluit tegen pachtopdrijving.
In het Verordeningenblad van 17 Augustus 1940 is af
gekondigd een Besluit (d.d. 10 Augustus) van de
Secretarissen-Generaal van de Departementen van Land
bouw en Visscherij en van Justitie ter voorkoming van
pachtprijsopdrijving.
Verboden wordt verhooging van pachten boven het
peil van 1 September 1939.
Van belang is ook art. 6, dat laconiek bepaalt „Het is
verboden openbare verpachtingen te houden".
In zeven woorden wordt hier het belangrijke, maar in
de laatste jaren heftig aangevallen instituut van de open
bare verpachtingen afgeschaft.
De beteekenis van het verbod van pachtverhooging
voor de Boerenleenbanken is, dat het „servituut", dat
reeds door de Pachtwet van 1938 op verpachte landerijen
is gelegd, wordt verzwaard. Onze raad, die wij naar aan
leiding van de invoering van d e Pachtwet meenden te
moeten geven, om bij het verleenen van voorschotten of
credieten op verpachte landerijen extra-voorzichtigheid
in acht te nemen, krijgt nu een versterkte beteekenis.
Het Algemeen Vorderingsbesluit.
Dan is er nog een besluit, welks draagwijdte en even
tueel belang voor de Boerenleenbanken moeilijk te be-
oordeelen valt, omdat het zóó ruim is gesteld, dat „van
alles en nog wat" ermee kan worden gedaan. Wij bedoelen
het Algemeen Vorderingsbesluit 1940 (van 22 Augustus
1940, gepubliceerd in het Verordeningenblad van 24 Aug.
1940). De Secretarissen-Generaal van de verschillende
Departementen kunnen, aldus art. 1 van dit Besluit, ieder
afzonderlijk (maar niet zonder goedkeuring van den
Secretaris-Generaal van het Departement van Handel,
Nijverheid en Scheepvaart) de ter beschikkingstelling van
goederen (van welken aard dan ook, met uitzondering van
zeeschepen) hetzij aan den Staat, hetzij aan een ander
lichaam of andere persoon, vorderen of doen vorderen.
Dit kan geschieden zonder eenige formaliteit, al moeten
de regelen van het Besluit in acht worden genomen en al
wordt het vereischte gesteld, dat de terbeschikkingstel
ling naar het oordeel van den betrokken Secretaris-
Generaal in overeenstemming is met het algemeen belang.
Het Algemeen Vorderingsbesluit maakt dus mogelijk,
in de ruimste mate, onteigening zonder formaliteiten.
Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat geen schadeloos
stelling wordt toegekend. Dit is wèl het geval, maar het
is niet meer de rechter, die in een onteigeningsprocedure
de schadeloosstelling vaststelt, maar een Commissie, door
de Secretarissen-Generaal benoemd (behalve wanneer
partijen het in onderling overleg over de schadeloosstel
ling eens worden).
Wanneer in onderling overleg over de schadeloosstel
ling wordt onderhandeld, moeten in acht worden genomen
eventuëele voorschriften, die van overheidswege ten aan
zien van den prijs zijn gegeven. Dit wil zeggen, dat de
prijsbeschikking 1940 no. I, die verhooging van de prijs
van waren en andere voorwerpen boven het peil van
9 Mei verbiedt (behoudens uitzonderingen), bij de bereke
ningen van de in onderling overleg vast te stellen schade
loosstelling moet worden nageleefd. Waarschijnlijk zal
ook de commissie wel met deze en dergelijke beschikkin
gen rekening moeten houden.
De rechten van hypotheekhouders zijn in het Besluit op
zeer beknopte wijze geregeld, zoodat wij aan Boerenleen
banken, die een hypothecairen schuldenaar hebben, ten
wiens laste het Besluit wordt toegepast, den raad geven
zich ten spoedigste met de Juridische Adeeling der Cen
trale Bank in verbinding te stellen.
Het Algemeen Vorderingsbesluit dient blijkbaar ter
vervanging van de Algemeene Vorderingswet 1939, want
de redactie van het Besluit is in hoofdzaak in overeen
stemming met die van de Wet.
De Algemeene Vorderingswet 1939 is in Juni van dit
jaar (1940) gebruikt voor de onteigening van een aantal
slecht verkavelde en niet-gecultiveerde perceelen, in
totaal groot bijna 5000 H.A. en in verschillende provinciën
gelegen, met het doel om deze perceelen te ontginnen en
op een betere manier te verkavelen.
Of de Boerenleenbanken met het Algemeen Vorderings
besluit in aanraking zullen komen, weten wij niet, maar
het is goed, als onze lezers ervan op de hoogte zijn.
De bekende Ir. Westhoff pleit in „Economisch Statis
tische Berichten" van 4 Sept. j.1. voor versnelling van de
verkaveling van den landbouwgrond, en wijst er daarbij
op, dat hierbij het Algemeen Vorderingsbesluit, juist om
dat 't een onteigening zonder formaliteiten mogelijk maakt,
een goed instrument is om deze versnelling te bereiken.
Als dit pleidooi resultaat heeft, is het zeer waarschijnlijk,
dat de Boerenleenbanken met het Algemeen Vorderings
besluit in aanraking zullen komen.
Er is nog een vierde Verordening, die voor de Boeren
leenbanken van belang is en dat is de Verordening tot
Wijziging van de Wet op de Couponbelasting. Deze wordt
in een afzonderlijk artikel behandeld.
Naar U bekend zal zijn is onlangs de werking der
couponbelasting uitgebreid geworden en wel tot
„alle vorderingen ten laste van publiekrechtelijke of
„privaatrechtelijke rechtspersonen, indien deze vor
deringen het gevolg zijn van leeningen, die, bestemd
„tot voorziening in de kapitaalbehoeften dier rechts
personen, in wezen de zelfde strekking hebben als
„obligatieleeningen.
„Zoodanige strekking wordt in elk geval aanwezig
„geacht, indien de leening niet binnen een jaar na
„het aangaan daarvan zoowel opeischbaar als aflos-
„baar is indien een der partijen het recht heeft de
„leening te verlengen, wordt ter bepaling van den
„vervaldag het recht tot verlenging mede in aan-
„merking genomen."
Welke gevolgen heeft deze uitbreiding der Wet op de
Couponbelasting voor onze Boerenleenbanken?
Worden onze banken thans verplicht aangifte te doen,
zelf couponbelasting te betalen, enz.?
Deze vragen kunnen ontkennend worden beantwoord,
daar de belastingplicht rust op de schuldenaren van zoo
danige leeningen, die, tengevolge van boven weergegeven
uitbreiding, thans onder de werking van de couponbelas
ting zullen vallen. Zoodanige leeningen hebben onze
Boerenleenbanken niet te haren laste loopen, daar zij in
hare geldbehoeften voorzien uitsluitend door het opnemen
van gelden in loopende rekening bij
a. hare stichting spaarbank
b. indien zij geen stichting spaarbank hebben bij hare
spaarders
c. bij hare rekening-houders
d. bij onze Centrale.