DE AANGIFTE VOOR DE WINSTBELASTING
i8
DE RAIFFEISEN-BODE.
vorming aan de zijde van de aanbieders stellen zij machts
vorming aan de zijde van de vragers. Hun optreden maakt
beide partijen in de markt vragers en aanbieders meer
gelijkwaardig en het leidt dus tot een juistere prijsvorming.
De extra-winsten, die het monopolie of het oligopolie aan
de aanbieders in den schoot liet vallen, worden door het
optreden van behoorlijk georganiseerde inkoopcombinaties
geëlimineerd.
Dit evenwichtsherstel is niet alleen in het particuliere
belang van de consumenten, maar ook in het belang van
de gemeenschap. Het beteekent niet alleen, dat de consu
menten goedkooper kunnen koopen en dus geldelijk voor
deel genieten, maar het beteekent ook een ruimere be-
hoeftenbevrediging van de consumenten (die samen de
volksgemeenschap vormen), en "het beteekent bovendien
een vergrooting van de afzetmogelijkheden en derhalve
verruiming van de werkgelegenheid.
Tot zoover de uiteenzetting van Prof. Lieftinck. Wij
hopen, dat zij ook in deze verkorte vorm duidelijk is en
dat de verkorting ervan niet heeft meegebracht, dat wij
belangrijke onderdeelen eruit hebben gelaten.
Wat is nu de beteekenis ervan voor de coöperatie?
Het antwoord op deze vraag kan kort zijn. Prof. Lieftinck
spreekt van „inkoopcombinatie" een coöperatie is veelal
een soort inkoopcombinatie. Dit geldt met name voor de
landbouwaankoopcoöperatie en voor de verbruikscoöpe
ratie. Het pleidooi voor het goede recht en het nut der
inkoopcombinatie is dus ook een pleidooi voor het goede
recht en het nut der aankoopcoöperatie en de verbruiks
coöperatie.
Wanneer deze beide soorten van coöperatie niet beston
den, zou de marktsituatie voor vele artikelen, waarover
zij hun bedrijf uitstrekken, precies beantwoorden aan de
beschrijving, die Prof. Lieftinck geeft oligopolie (soms
zelfs monopolie) aan de zijde van de aanbieders, onge
organiseerde veelheid aan de zijde van de vragers. Denk
aan kunstmeststoffen, aan brandstoffen, aan sommige soor
ten veevoer, aan zeep, aan „merkartikelen". De aanbieders
hiervan nemen een krachtige positie in, omdat zij weinig,
soms zelfs zéér weinig in aantal zijn. Het is dus goed, dat
de vragers, de consumenten, zich voor den aankoop van
dergelijke artikelen hebben vereenigd in inkoopcombina
ties, in aankoop- en verbruikscoöperaties. Dit volgt althans
direct uit Prof. Lieftincks betoog.
Maar dit betoog is niet alleen een rechtvaardiging van
de aankoop- en verbruikscoöperatie. De marktsituatie, die
Prof. Lieftinck beschrijft, doet zich ook voor op andere
gebieden van het economisch leven, of liever zij zou zich
voordoen, wanneer de coöperatie er niet was. Denk eens
even de coöp. zuivelfabrieken weg welke marktsituatie
ziet ge dan? Een groote, ongeorganiseerde massa van
boeren tegenover een klein aantal particuliere zuivel
fabrieken een aantal, dat misschien door onderlinge af
spraken zijn positie nog zou hebben versterkt. Dus zwakke
marktpositie voor de boeren, sterke marktpositie voor de
zuivelindustriëelen (de marktsituatie vertoont hier alleen
dit verschil met de door Prof. Lieftinck beschrevene, dat
de veelheid bestaat aan de zijde van de aanbieders). De
prijsvorming voor de melk zou dus afgezien van mogelijk
staatsingrijpen uit haar evenwicht geraken, ten nadeele
van de boeren.
En denken wij ons eens even de Coöp. Boerenleenbanken
weg. Dan zien we een groote hoeveelheid boeren en tuin
ders, die behoefte hebben aan bedrijfscrediet, en daar
tegenover een klein aantal groote banken. Op de markt
voor bedrijfscredieten zou zich dus heel sterk het ver
schijnsel van oligopolie voordoen, met het gevolg, dat de
prijs voor bedrijfscredieten (de rente) belangrijk hooger
zou zijn dan hij nu voor de boeren is.
Het artikel van Prof. Lieftinck is dus niet alleen een
economische rechtvaardiging van de aankoop- en ver
bruikscoöperatie, maar ook van de andere soorten van
coöperatie.
Zooals reeds bij circulaire van 5 Augustus is mede
gedeeld, is de winstbelasting, die reeds vóór den lOen Mei
bij de Staten-Generaal aanhangig was gemaakt, ingevoerd.
Volgens het invoeringsbesluit moet de eerste aangifte
vóór 1 September 1940 geschieden; vandaar dat wij in de
zoo juist bedoelde circulaire den raad gaven om ten
spoedigste aangiftebiljetten aan te vragen. Later is ons ge
bleken, dat de aangiftebiljetten nog niet klaar waren.
Hoewel zij inmiddels verkrijgbaar zijn geworden, is, blijkens
een mededeeling in de dagbladen, de termijn van aangifte
verlengd, en wel tot een maand na de uitreiking van het
aangiftebiljet. De belastingplichtige instellingen worden
echter verzocht de aangifte zoo spoedig mogelijk na ont
vangst van het aangifteformulier in te dienen.
Bij inzage der aangiftebiljetten is ons gebleken, dat de
invulling hiervan niet zoo erg gemakkelijk is, zoodat het
noodzakelijk is een toelichting op de invulling te geven.
Deze toelichting volgt hieronder.
Om te beginnen vestigen wij de aandacht er op, dat er
twee aangiftebiljetten moeten worden ingevuld een aan
giftebiljet betreffende het vermogen en de gereserveerde
winsten op het zoogenaamde overgangstijdstip, en een
aangiftebiljet betreffende de winst over 1939 (volgende
jaren zal er slechts één aangiftebiljet in te vullen zijn,
betreffende de winst).
Het eerstbedoelde aangiftebiljet is onderaan de eerste
bladzijde gemerkt Winstbelasting no. 43 en is voorts kenbaar
aan de kleur (lichtgeel, bijna wit, terwijl het aangiftebiljet
betreffende de winst over 1939 donkerder geel is) en natuur
lijk aan de geheele inrichting ervan; telkens wordt gespro
ken van „overgangstijdstip" (zoo b.v. reeds links boven
aan) en van „overgangsreserve". Het aangiftebiljet betref
fende de winst over 1939 is onderaan de eerste bladzijde
gemerkt „Winstbelasting no. 2" (er is ook een aangiftebiljet
betreffende de winst, gemerkt „Winstbelasting no. 3", maar
dit is voor andere instellingen dan de Boerenleenbanken
bestemd; ontvangt een Boerenleenbank zulk een biljet no. 3,
dan vrage zij den Inspecteur het te vervangen door no. 2).
De aangifte van het vermogen op het overgangstijdstip
en van de „overgangsreserve" is de grondslag voor de aan
giften van de winst over 1939 en volgende jaren, en men
vuile dus eerst het aangiftebiljet betreffende dat ver
mogen in.
Het aangiftebiljet betreffende vermogen
en reserves op het overgangstijdstip.
Het „overgangstijdstip" is voor de Boerenleenbanken
1 Januari 1939. In plaats van dezen datum kan men natuur
lijk ook lezen 31 December 1938, want de vermogenspositie
bij het begin van het boekjaar 1939 is natuurlijk precies
gelijk aan de vermogenspositie per het einde van het
boekjaar 1938.
Sub A moet worden ingevuld het zuiver vermogen op het