INPERKING VAN CREDIETEN
VRAAG EN ANTWOORD
i
'4
DE RAIFFEISEN-BODE
Het probleem van de concentratie wordt door Prof.
Minderhoud behandeld onder het hoofd „Coöperatieve
Zuivelindustrie". Het probleem doet zich echter ook voor
ten aanzien van de aankoopvereenigingen, die tevens een
malerij exploiteeren. Onder het .hoofd Aankoopcoöpe
raties vonden wij het echter niet behandeld.
Een vraagstuk, waaraan Prof. Minderhoud geheel voorbij
gaat, is het vraagstuk van de „kadervorming" voor de
landbouwcoöperatie. De vele landbouwcoöperaties hebben
een groot aantal bestuurders, enz. noodig. Aan hun capaci
teiten moeten tegenwoordig hoogere eischen worden ge
steld dan vroeger, toen de werkwijze der coöperaties veel
eenvoudiger en de omstandigheden gemakkelijker waren
dan nu. Zal het altijd mogelijk zijn dat groote aantal men-
schen, van voldoende bekwaamheid, te vinden? En niet
alleen van voldoende bekwaamheid, maar ook van vol
doende toewijding. Vroeger, toen men nog duidelijker
voelde, dat de coöperatie voor den landbouw is gekomen
als redder uit den nood, was die toewijding er vanzelf wel,
maar tegenwoordig, nu de coöperatie al zoo lang bestaat
en als iets vanzelfsprekends geldt, is die toewijding niet
overal meer spontaan aanwezig. Het gevaar is dus niet
denkbeeldig, dat het moeilijk zal worden bekwame en
toegewijde leiders in voldoend aantal te vinden. Om dit
gevaar, dat voor de landbouwcoöperatie fataal zou kunnen
blijken te zijn, te voorkomen, moet tijdig de noodige aan
dacht worden besteed aan „kadervorming". Dit lijkt ons
een urgente aangelegenheid, waaraan Prof. Minderhoud
echter voorbij gaat.
Al hebben wij dus eenige critiek, dit neemt niet weg,
dat onze waardeering voor het boek van Prof. Minderhoud
verre de overhand heeft. Nogmaals, wij wenschen het in
veler hand Het zal een goede invloed op de ontwikkeling
der landbouwcoöperatie in ons land kunnen uitoefenen.
Het blijkt ons telkenmale, dat verschillende Boerenleen
banken niet overtuigd zijn van het nut om de credieten in
loopende rekening jaarlijks in te perken.
Wij willen daarom onze zienswijze hieromtrent langs
dezen weg uiteenzetten.
Crediet-inperking achten wij in het algemeen nood
zakelijk
le. Ter wille van de liquiditeit.
Wanneer de credieten jaar in jaar uit tot het volle bedrag
blijven doorloopen, dan blijft ook de verplichting van de
Boerenleenbank bestaan deze credieten ten volle te hono-
reeren.
Wij hebben dit in het verleden in verschillende streken
ervaren, dat daardoor het finantieel evenwicht van menige
Bank verloren ging en zij in liquiditeitsnood raakte.
2e. Ter wille van de soliditeit.
Het spreekt vanzelf, dat een crediet, dat jaarlijks met
een zeker bedrag verminderd wordt, ook telkenjare minder
risico oplevert. Crediet-inperking (zooals wel eens wordt
toegepast) op ongeregelde tijden en wellicht als de positie
van den schuldenaar en borgen daartoe aanleiding geven,
kan te laat zijn. Immers de ervaring ook al weer vanzelf
sprekend leert, dat het crediet ten volle gebruikt wordt
bij slechten gang van zaken bij den credietnemer en het
hem dan zeer zwaar valt af te lossen.
Voorkomen is beter dan genezen.
3e. Terwille van een gezonde bedrijfsvoering door den
schuldenaar.
De jaarlijksche verplichte inperking zal voor hem een
prikkel zijn om op zijn uitgaven zoodanig te besparen, dat
hij jaarlijks het eigen in het bedrijf gestoken kapitaal,
tenminste met het bedrag der inperking tracht te vermeer
deren. Een prikkel tot eigen kapitaalvorming dus.
4e. Terwille van de borgen.
Meerdere malen wordt van de borgen de klacht gehoord,
dat zij, eenmaal hun handteekening gesteld, nimmer van
hun verplichtingen bevrijd worden.
De positie der borgen is in beginsel al niet zeer prettig.
Bij een crediet in rekening-courant zonder inperking is
deze zeer zeker in het geheel niet te benijden.
Het is meermalen voorgekomen, dat vele jaren na het
verstrekken van het crediet (terwijl de borgstelling reeds
min of meer vergeten was) de borgen tot het volle bedrag
moesten worden aangesproken. Credietinperking is daarom
ook in het belang van de borgen hun aansprakelijkheid
vermindert daardoor ieder jaar.
Het is het belang van de Bank, omdat een eventuëele
achteruitgang van de draagkracht der borgen in den loop
der jaren gecompenseerd wordt met het verminderd risico,
hetwelk ontstaat door inperking van het crediet.
VRAAG.
Kan worden bedongen dat indien de opbrengst bij ver
koop van met hypotheek belast onroerend goed tengevolge
van een ingetreden inflatie der gulden belangrijk is ge
stegen, inplaats van het schuldig erkende bedrag, moet
worden terugbetaald eenzelfde gedeelte der opbrengst als
bij verleening der hypothecaire schuld het schuldig erken
de bedrag deel uitmaakte van de op dat moment ge
schatte waarde in guldens, dus b.v. wanneer f 5000.
wordt gegeven op een onroerend goed dat is gewaardeerd
op 10.000.kan dan bedongen worden dat bij een
verkoop van dit goed tengevolge van een ingetreden
inflatie in stede van 5000.— 10.000 terugbetaald moet
worden?
ANTWOORD.
Volgens ons bestaande hypotheekrecht is een dergelijke
clausule niet bestaanbaar. Men zal nog kunnen probeeren
of met behulp eener z.g. goudclausule het verlangde resul
taat bereikt kan worden. Naar onze meening is hiervan
weinig resultaat te wachten, omdat er een groote kans
bestaat, dat in dat geval de goudclausule door een nieuwe
wettelijke bepaling ongeldig wordt verklaard. (Denk aan
de maatregelen genomen bij de devaluatie van den
gulden
Ten slotte bestaat de mogelijkheid, dat de schuld wordt
aangegaan in eenige verschillende valuta, b.v. in guldens,
ponden, Zwitsersche francs en dollars en de crediteur
betaling kan vorderen in de muntsoort ter zijner keuze. Op
deze wijze bestaat er de kans, dat het inflatiegevaar geheel
of ten deele op den debiteur kan worden afgewenteld. Ook
hier is echter de kans groot, dat de wetgever dergelijke
clausules onverbindend zal verklaren.
Als een geruststelling aan het bovenstaande voegen wij
toe dat men van meening is, dat bij een gebonden economie
de kans op inflatie niet zeer groot te achten is door de
autoriteiten worden dan toch alle maatregelen (prijsvast
stelling, distributie enz.) genomen om inflatie zooveel
mogelijk te voorkomen.