VAN ONZE BOEKENTAFEL DE RAIFFEISEN-BODE. 3i Prof. Dr. Ir. G. Minderhoud, Landbouw coöperatie in Nederland (J. B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij, geb. 3.90). Het nieuwe lid van onzen Raad van Toezicht heeft een boek over de landbouwcoöperatie in Nederland het licht doen zien. Het is een boek, dat een veelzijdig, om niet te zeggen alzijdig overzicht van onze landbouwcoöperatie geeft. Zulk een boek ontbrak tot nog toe. Wel bestonden er publicaties over speciale kanten van de landbouw coöperatie of over bepaalde soorten van landbouwcoöpe ratie zoo is de juridische zijde van de coöperatie behan deld door Mrs. Gezelle Meerburg, Verloop en Weststrate in hun beide boeken over de Wet op de Coöp. Vereeni- gingen Mr. D. R. Brouwer heeft een boekje geschreven speciaal over de landbouwaankoopcoöperatie de heer M. Anema over de zuivelcoöperatie in Friesland, de heer T. van der Zee over de Friesche Boeren-coöperaties in haar maatschappelijk verband, enz. Het boek van Prof. Minderhoud nu behandelt de land bouwcoöperatie in het algemeen, in haar verschillende aspecten (de juridische zijde, de organisatorische zijde, de economische zijde) en geeft bovendien een vrij uitvoerige behandeling van de belangrijke afzonderlijke soorten van landbouwcoöperatie. En dit alles in 174 bladzijden druks (waarin ook nog de tekst der wet op de coöp. vereeni- gingen een plaats heeft gevonden). Dat het overzicht over het geheele gebied der landbouw coöperatie ondanks deze betrekkelijk geringe omvang van het boek toch vrij volledig is, pleit voor de zakelijke, com pacte manier van schrijven van Prof. Minderhoud. Met weinig omhaal van woorden weet hij veel te zeggen en dat zonder droog te worden. Met opzet schreven wij zoo juist „vrij volledig". Want het spreekt vanzelf, dat werkelijke volledigheid, zoo deze ooit bereikbaar ware, in een boek van 174 bladzijden zeker niet bereikbaar is (en trouwens ook niet in de bedoeling van den schrijver heeft gelegen). Het minst volledig is wel de behandeling van de wet op de coöp. vereenigingen. In ongeveer 14 bladzijden wordt een overzicht ervan gegeven. Het spreekt vanzelf, dat zulk een overzicht slechts een zeer gedeeltelijke kennis van het coöperatie-recht vermag te geven het had o.i. geen kwaad gekund, wanneer de schrijver dit even aan zijn lezers onder het oog ge bracht had. Het overzicht van de coöperatiewet is voor niet-juristen heel aardig en slechts een enkele maal kan men bemerken, dat de schrijver zelf tot de niet-juristen behoort. Zoo is hij niet geheel volledig, wanneer hij de wijzen, waarop het lidmaatschap van een coöp. vereeniging kan eindigen, op noemt hij houdt hier geen rekening met de ontbinding van een lid-rechtspersoon (hetgeen niet onbegrijpelijk is, want de wet maakt er ook geen melding van). Ook is het niet geheel juist, dat volgens een bepaling betreffende omslag van een nadeelig saldo tijdens het bestaan der vereeniging het nadeelig saldo zou kunnen worden om geslagen over de leden en over degenen die minder dan een jaar te voren hebben opgehouden lid te zijn. Bij de statuten kan worden bepaald, dat de leden, die b.v. twee jaar geleden heben opgehouden lid te zijn, met een aandeel in het nadeelig saldo worden belast. De wet geeft de bevoegdheid den termijn van een jaar te verlengen. Het zwaartepunt van het boek ligt overigens niet in de behandeling van de Coöperatiewet, maar in de beschrij ving van de verschillende soorten van coöperaties de credietcoöperaties, de aankoopcoöperaties, de afzetcoöpe- raties en de verwerkingscoöperaties (onder deze laatste categorie begrijpt de schrijver de coöperatieve zuivel-, aardappelmeel-, stroocarton- en suikerindustrieën alsmede de andere coöperatieve industrieën). Deze beschrijving geeft in het kort de historische ontwikkeling weer en uit voeriger den tegenwoordigen stand van zaken. Hier en daar wordt zij gekruid met een critische of waardeerende opmerking. Zeer belangrijk achten wij de beschouwingen van Prof. Minderhoud over de inwendige organisatie der coöperaties. Wij bevelen deze aan in de belangstelling van allen, die een functie bij een coöp. vereeniging vervullen. Over het algemeen zijn wij het van harte ermede eens. Zoo is ons uit het hart gegrepen het advies om meer aan dacht te wijden aan de vorming van eigen kapitaal, aan reserve-vorming en aan afschrijving. Ook de slotbeschouwingen, die handelen over de voor- deelen en de bezwaren van de landbouwcoöperatie, zijn waard door ieder met belangstelling te worden gelezen en herlezen. Wanneer men ervan kennis heeft genomen, zal men zich gesterkt voelen in zijn ijver voor de landbouw coöperatie. Laten de voorzitters van de coöperatie eens in de eerst volgende algemeene vergadering een stuk eruit voorlezen dat zal bij veel leden een nieuw besef wakker roepen van het belang, dat de coöperatie voor den landbouw heeft. Een nieuw besef, dat hier en daar wel weer eens mag worden gewekt Al zijn wij het over het algemeen zoowel met het be schrijvende als met het beschouwende deel van Prof. Min- derhoud's boek eens, dit neemt niet weg, dat wij diverse critische kantteekeningen erbij hebben gemaakt. Het zou ons te ver voeren deze alle hier naar voren te brengen (zij zijn ook niet alle even belangrijk), maar wij meenen toch niet te mogen nalaten enkele opmerkingen van verdere strekking, die bij ons gerezen zijn, onder de aan dacht van onze lezers te brengen. Het heeft ons getroffen, dat Prof. Minderhoud zich hier en daar over bepaalde verschijnselen in de coöperatie weinig positief of in het geheel niet uitlaat. Over het alge meen geeft hij zijn oordeel, over wat goed of verkeerd is in de ontwikkeling der coöperatie, wel te kennen. Toch moet nog wel eens tevergeefs gezocht worden naar het uitgesproken oordeel van den schrijver. Op bl. 7581 b.v. bespreekt Prof. Minderhoud het vraag stuk van centralisatie van de afzet van de producten onzer coöp. landbouwindustrieën. Hij vermeldt de argumenten vóór centralisatie en hij vermeldt de argumenten ertegen (vóór onderlinge concurrentie van de coöp. fabrieken). Veel wijzer worden wij hierdoor echter niet. Wij krijgen geen vingerwijzing in welke richting het vraagstuk moet worden opgelost. De schrijver zegt niet eens het vraag stuk is zoo lastig, dat ik er zelf eigenlijk geen weg mee weet, dat ik niet weet, welke argumenten (voor of tegen centralisatie) het zwaarst moeten wegen. Is het misschien overgroote voorzichtigheid, die Prof. Minderhoud weer houdt van het uitspreken van een oordeel? Een meer positief geluid zouden wij ook gaarne hebben vernomen omtrent het probleem van de „losse leveran ciers" bij de coöp. fabrieken. Prof. Minderhoud noemt het steeds grooter worden van het aantal „losse leveranciers" zeer terecht een kwaad, maar, zegt hij, men kan dit kwaad gemakkelijker aantoonen dan middelen ter voorkoming en genezing aangeven. Dit is niet erg bevredigend. Het middel, dat Prof. Minderhoud ten slotte aangeeft en waaraan hij dus blijkbaar zelf niet zoo heel veel waarde hecht, is ook naar onze meening weinig afdoende. Het is versterking der financiëele positie, degelijk beheer en voorzichtig beleid. Maar versterking der financiëele positie enz. beteekent kleinere uitbetalingen aan de leden en dit zal de animo om lid te worden voorloopig nog meer temperen. Is er werkelijk niets beters te vinden? Is het b.v. niet mogelijk, dat het lidmaatschap aantrekkelijker wordt gemaakt (zon der financiëele offers van de zijde der vereeniging), of dat iets bereikt wordt door samenwerking van naburige coöperaties? Is het niet mogelijk de „losse leveranciers" te bewerken door propaganda? (Dat propaganda iets ver mag, heeft het geval van de Coöp. Exportslachterij te Akkrum voldoende bewezen).

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1940 | | pagina 5