DE STIJGING VAN DE GRONDPRIJZEN. DE RAIFFEISEN-BODE nomen voorschotten en credieten onze aandacht, omdat ze lager zijn dan die van onze boerenleenbanken: Zoo bedroeg per boerenleenbank: 1. het gemiddelde ledenaantal in Nederland 216 in Duitschland 113 2. het gemiddelde balanstotaal in Nederland ƒ550.000 in Duitschland ƒ117.500 3. het gemiddelde bedrag aan spaargelden in Nederland 456.000 in Duitschland 81.700 4. het gemiddelde bedrag aan uitstaande voorschotten en credieten in Nederland 361.000 in Duitschland 76.500. In het algemeen is de omvang van onze Nederlandsche boerenleenbanken grooter dan die van de Duitsche. De teruggang van het aantal banken in Duitschland is dan ook logisch te verklaren. Blijkbaar wordt er naar gestreefd de zeer kleine, minder economisch werkende banken samen te voegen met andere, zoodat men sterkere eenheden krijgt, die in beteekenis toenemen en haar op dracht beter zullen kunnen vervullen. Uit de bovenbedoelde cijfers kan blijken, dat deze nood zaak ten aanzien van onze boerenleenbanken in het alge meen niet bestaat, al zijn er ook zeer enkele onder, waar voor het wellicht beter zou zijn aansluiting bij een krachtige, naburige bank te zoeken, waarbij natuurlijk het gevaar van een te groot werkgebied dient te worden vermeden. (Overigens mogen wij constateeren, dat ons land gelukkig heeft een voorzichtig geleid, goed gefundeerd en krachtig opgebouwd landbouwcredietwezen, dat in het verleden ge toond heeft ruggegraat te bezitten en de belangen van de boeren- en tuindersstand te begrijpen en te kunnen be hartigen). Dat het werken op prijs gesteld wordt, blijkt uit ver scheidene uitlatingen van den Rijksminister voor Voedsel voorziening en Landbouw. In zijn voorwoord van het gedenkboek „Raiffeisen", verschenen in 1938, zegt hij o.a. „De stichtingen van Raiffeisen zijn uitgegroeid tot de huidige, groote organisatie van ruim 40.000 coöperaties, die door hare aaneensluiting een belangrijke factor in de voedselvoorziening van het Duitsche volk beteekenen. Het opwekken van tot offers bereide en productieve krachten in het volk en het inzetten daarvan ten bate van de gemeenschap heeft Raiffeisen in de heele wereld bekend gemaakt." Er zou nog veel te schrijven zijn over den invloed der ingrijpende maatregelen, welke in Duitschland genomen zijn en waarbij voor het bedrijf der Duitsche boeren nieuwe grondslagen werden gelegd. Wij bedoelen hier de drie groote groepen van wettelijke maatregelen, n.1. het Reichserbhofgesetz, de Marktordnung en de organisatie van den Reichsnahrstand. De invloed op het gebied van het credietwezen en den landbouw is belangrijk geweest, zoodat bij de beoordeeling van voorschotten en credieten geheel andere factoren in aanmerking moeten komen. Wellicht vinden we later nog eens de gelegenheid daarop verder in te gaan. In 1939 heeft de z.g. „Landbouwcommissie" uit de Christelijk-Historische Unie een rapport uitgebracht be treffende „Enkele Economische Oorzaken van de Trust- en Kartelvorming" en „De Grondprijzen". Het is het tweede gedeelte van het rapport, over de grondprijzen, dat ons interesseert. De grondprijzen immers zijn voor de Boeren leenbanken van groot belang. Van direct belang in ver band met de dekking van hypothecaire vorderingen van indirect belang in verband met de invloed, die de grond prijzen uitoefenen op de rentabiliteit van den landbouw immers stijging van de grondprijzen zonder stijging van de opbrengst leidt tot ongunstig bedrijfsresultaat (en omge keerd), en de bedrijfsresultaten in den landbouw laten onze Boerenleenbanken natuurlijk niet onverschillig. Hoewel het rapport reeds in 1939 is verschenen en er sindsdien een en ander in de situatie is gewijzigd, heeft het rapport, althans het gedeelte over de grondprijzen, zijn actualiteit nog niet verloren. Immers nog steeds vertoonen de grondprijzen een neiging tot stijging, terwijl het in het geheel niet zeker is of de prijzen der producten deze neiging zullen volgen. De prijspolitiek der regeering is eenerzijds wel gericht op een redelijke belooning van den boer, maar anderzijds op het stabiel houden van de kosten van het levensonderhoud, en dit laatste doel is klaar blijkelijk in strijd met het eerste, wanneer de productie kosten van den boer stijgende zijn. Wil men de kosten van het levensonderhoud stabiel houden waarvoor veel te zeggen is dan moeten de productiekosten in den land bouw ook stabiel blijven dan moeten dus ook de grond prijzen (die voor een boer, die het bedrijf begint en iedere boer moet eens zijn bedrijf beginnen een deel van zijn productiekosten bepalen) stabiel blijven of mis schien moeten zij zelfs dalen, als zij reeds tot te hoog peil zijn gestegen. Het rapport constateert, dat de tegenwoordige grond prijzen in geen verhouding meer staan tot de productie waarde (d.i. de opbrengst) van den grond. Als oorzaak van dit ook naar onze meening vaststaande feit, wijst het rapport aan de volgende omstandigheden 1. de grond is hoe langer hoe meer beleggingsobject geworden 2. de overbevolking ten plattelande heeft een groote vraag naar cultuurgrond ten gevolge. De stijging van de grondprijzen zal voor den landbouw, aldus de commissie, de volgende nadeelige gevolgen hebben le. Er zal zooveel kapitaal voor aankoop van een boerderij noodig zijn, dat eigen exploitatie onmogelijk geacht moet worden wegens onvoldoende geldmiddelen, (m.a.w. de eigengeërfde boerenstand zal hoe langer hoe meer afnemen). 2e. De landbouwer, die nog tot aankoop van een eigen boerderij overgaat en zelf niet al het benoodigde kapitaal heeft, zal groote kans loopen, dat zijn bezit zoodanig wordt bezwaard, dat van een redelijk bestaan geen sprake kan zijn (en de landbouwer, zoo voegen wij hieraan toe, aan wien bij scheiding en deeling der nalatenschap van een eigengeërfden boer, de boerderij wordt toebedeeld, zal wellicht worden belast met zulk een hooge uitkeering aan zijn broers en zusters, dat hij eveneens op te zware lasten komt te zitten). 3e. Er zal onwillekeurig verband worden gelegd tus- schen den pachtprijs en den koopprijs van den grond, zoo dat ook den pachter geen redelijk bestaan verzekerd wordt. Of het laatst genoemde gevolg zich zal voordoen, lijkt ons nog niet zoo zeker, maar dat de eigengeërfde boeren stand zal afnemen en dat de situatie van de eigenaren- landbouwers, die een boerderij moeten koopen of een uitkeering ervoor moeten doen aan mede-erfgenamen, er slechter op zal worden, is een voorspelling, die wij, met het voorbehoud dat ten aanzien van alle voorspellingen past, gaarne onderschrijven. Dat deze gevolgen voor den landbouw als geheel nadeelig zijn, ook dat zijn wij geheel met de commissie eens. Slechts de zittende eigenaren zijn met de stijging van de grondprijzen gebaat, tenminste wanneer zij tot

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1940 | | pagina 3