De Credietverleening aan den Middensiand 82 DE RAIFFEISEN-BÖDË. Het is gewenscht, dat eenmaal per jaar aan de Centrale Bank opgave wordt verstrekt van de namen en adressen der leden van Bestuur en Raad van Toezicht, onder vermelding van de functie-verdeeling. Men houde voor gewoonte deze opgave direct na de Algemeene Vergadering te zenden. Zooals men weet, moeten eventueele wijzigingen ook worden opgegeven aan het Handelsregister. Zij verstaat, in beginsel, onder winst de vermeerdering van het zuivere vermogen van de vereeniging of vennootschap gedurende een boekjaar. Bij onze Boerenleenbanken is het zuivere vermogen de reserve. Winst eener Boerenleenbank is dus gelijk aan vermeerdering der reserve. Maar in de berekening van de reserve en de vermeer dering daarvan zijn wij niet geheel vrij. Wij moeten het vermogen aan het begin en aan het eind van het boekjaar (het verschil daartusschen is de winst, de vermeerdering der reserve) schatten volgens goed koopmansgebruik. Dit is een richtlijn, die tamelijk vaag is, maar het is een richtlijn, die ons toch wel voldoende houvast geeft, want wij voelen wel zoo ongeveer, wat goed koopmansgebruik inhoudt. Afschrijvingen (mits niet overdreven) blijven dus mogelijk. Behalve die vermogensvermeerdering wordt als winst óók beschouwd alles wat anders dan voor bedrijfsdoeleinden aan het vermogen der vereeniging is onttrokken. Als de Centrale Bank dividend gaat uitkeeren, moeten de uitkeeringen dus bij de vermogensvermeerdering worden opgeteld en wordt het totaal hiervan als winst beschouwd. Als een Boeren leenbank een subsidie geeft, wordt ook die subsidie onder de winst gebracht. Uitdrukkelijk laat de wet toe de vorming van reserves voor dubieuse debiteuren en dergelijke. Deze mogen als passiva worden beschouwd, die de activa verminderen. Maar natuurlijk moet de vorming van deze reserves binnen de grenzen van de redelijkheid blijven. Aangifte. De aangifte moet gebeuren op een aangiftebiljet, waarvan wij nog niet weten, hoe het er uit zal zien. Zoodra dit het geval is, zullen wij nog nadere aanwijzingen geven omtrent de invulling ervan. Reeds nu merken wij op, dat de aangifte niet precies behoeft te kloppen met de balans. Als b.v. op de balans de voorschotten voor 200.000.zijn opgenomen, terwijl een verlies van 10.000.er op wordt geschat, mag men in de aangifte het bedrag op 190.000.stellen (natuurlijk moet men in staat zijn deze afwijking van de balans behoorlijk te motiveeren). Het is hier precies zoo gesteld als bij de afgeschafte Doodehandsbelasting, waarbij ook afwijkingen van de balans toegelaten waren. Zooals in een circulaire, die kort geleden aan onze leden verzonden is, uiteengezet is, behoeft men de balans, die aan de Algemeene Vergadering ter goedkeuring wordt voor gelegd, niet speciaal op de Winstbelasting in te richten. Wel is waar zal deze balans later aan den fiscus moeten worden overgelegd (met de verlies- en winstrekening), maar de aangifte behoeft niet geheel op bedoelde balans te zijn gebaseerd. Men kan als grondslag van de aangifte een z.g. fiscale balans maken (in tegenstelling tot de fiscale balans noemt men de gewone, door de Algemeene Vergadering goedgekeurde balans de publicatie-balans). Deze fiscale balans is uitsluitend een hulpmiddel voor de aangifte en behoeft niet door de Algemeene Vergadering te worden goedgekeurd. In dit verband dient nog te worden vermeld, dat een waardeerings- en afschrijvingssysteem, dat men begint tegenover den fiscus te volgen, blijvend moet worden toe gepast (althans tegenover den fiscus). De bestaande reserve. De Regeering heeft niet alleen de winsten, die vanaf 1939 worden behaald, willen belasten, maar zij heeft ook de be staande reserves (de „opgehoopte winsten") willen treffen. Dit gebeurt echter niet door rechtstreekscbe belasting. De bestaande reserves worden alleen indirekt en in bepaalde omstandigheden getroffen. Wanneer een vereeniging of vennootschap verlies lijdt, mag zij in het algemeen winsten over volgende jaren met dit verlies „compenseeren". Een vereeniging, die in 1940 5000.verlies lijdt en in 1941 en 1942 respectievelijk 2000.en 3000.winst behaalt, behoeft over deze winsten geen winstbelasting te betalen. Tenminste dit is de algemeene regel. Maar deze regel lijdt uitzondering, wanneer er een oude reserve is. Heeft de vereeniging bij het begin der Winstbelasting (1 Januari 1939) een reserve van 5000.dan mag het verlies niet worden gecompenseerd met de winsten van 1941 en 1942, omdat het wordt geacht te kunnen worden gedekt uit de oude reserve. In dit geval moet de vereeniging dus wel betalen over de winsten van 1941 en 1942. De oorzaak hiervan is het bestaan der oude reserve, en indirekt wordt deze dus belast. In verband met deze indirekte belasting der oude reserves moet de fiscus natuurlijk op de hoogte zijn van het bedrag daarvan, en daarom zal te zijner tijd aangifte moeten worden gedaan van het zuivere vermogen per 1 Januari 1939 per 31 December 1938). Ook omtrent de invulling van dit aangifte-biljet zullen wij, als het zoover is, de noodige aanwijzingen geven. De middenstand heeft, evenals de landbouw, een eigen bankwezen. Er zijn echter twee groote verschillen tusschen het bankwezen van den middenstand en dat van den land bouw. Het laatste is coöperatief, en is geheel gebaseerd op „eigen hulp"; het eerste is niet coöperatief en geniet in belangrijk mate steun en medewerking van den Staat. Vroeger was het middenstandsbankwezen gedeeltelijk coöperatief, gedeeltelijk min of meer op coöperatieve leest geschoeid. Er hebben zich echter enkele debacles voor gedaan, die aanleiding hebben gegeven tot oprichting van een geheel nieuwe, niet-coöperatieve organisatie: de N.V. Neder- landsche Middenstandsbank. Deze verzorgt nu, met een net van bijkantoren, het middenstandscrediet. De credietbehoefte van den middenstand is echter van dien aard, dat de Nederlandsche Middenstandsbank niet geheel op eigen kracht er in kan voorzien. Wel geeft zij op eigen kracht normale handels- en bedrijfscredieten (met kor ten looptijd), maar zij geniet den steun van het Rijk voor lo. het verleenen van voorschotten voor aanschaffing van machines of werktuigen, in het algemeen voor verbetering van technische outillage; 2o. credietverleening aan midden standers, die in liquiditeitsmoeilijkheden zijn geraakt maar overigens een volwaardig bedrijf hebben, en 3o. het ver leenen van vaste voorschotten (met een looptijd tot 10 jaar). Deze steun bestaat, wat laatst bedoelde vaste voorschotten betreft, uit de toezegging van het Rijk deze voorschotten zoo noodig vlottend te maken. Tengevolge van deze toezegging is voor de Middenstandsbank het groote bezwaar tegen ver-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1940 | | pagina 2