76
DE RA1FFE1SEN BODE
De productie van fabrieksboter is in de laatste jaren aan
gegroeid tot groote hoeveelheden. In 1928 was deze pro
ductie nog 85 millioen kg, in 1939 104 millioen kg. Van
deze totale boterproductie wordt zoo ongeveer de helft
geconsumeerd in het binnenland, terwijl de andere helft
moet worden uitgevoerd. Deze uitvoer is belangrijk toe
genomen, indien men een vergelijking maakt met het be
gin van deze eeuw, toen bijv. in 1900 de uitvoer nog
22.5 millioen bedroeg, in 1910 30 millioen kg, terwijl in
1939 dit cijfer was opgeloopen tot 56 millioen kg. In den
vorigen oorlog is dit cijfer tijdelijk sterk ingekrompen en
zoo werd bijv. in 1916 slechts ongeveer 2.5 millioen kg
geëxporteerd.
De uitvoer is steeds in sterke mate geconcentreerd ge
weest op de buurstaten en wel voornamelijk Duitsch-
land, dan Engeland en tenslotte België en Frankrijk. Men
moet zijn export wel in de naaste omgeving zoeken, van
wege de bederfelijkheid van het product, dat voor de
tropen nu eenmaal geen geschikt exportartikel vormt.
Aanvankelijk is Duitschland het belangrijkste exportland
geweest voor Nederlandsche boter en dit land nam in 1909
al meer dan de helft van onzen boterexport op, in 1914
was dit ook nog het geval, terwijl Engeland toen slechts
zeer beperkte hoeveelheden Nederlandsche boter impor
teerde. Geleidelijk is deze boterexport naar Duitschland
gestegen tot bijv. 36 millioen kg in 1929. In 1932 zien wij
een val van dezen export tot 9 a 9.5 millioen kg per jaar, als
gevolg waarvan wij onze binnenlandsche consumptie heb
ben moeten opdrijven en onmiddellijk naar een ander af
zetgebied hebben moeten uitzien.
Het oog werd gevestigd op Engeland en deze omstel-
ling is in het algemeen goed gelukt. Engeland nam in 1932
nog slechts 2 millioen kg van onze boter op, terwijl dit
cijfer geleidelijk is opgeloopen tot een kwantum van
42 millioen kg in 1939.
In 1928 voerde Denemarken nog ongeveer 32 van de
Duitsche behoefte in. In 1938 was dit cijfer bijna 40 °/o. In
die jaren beliepen deze percentages voor Nederland ruim
26 °/o tegen bijna 14 °/o en voor Zweden 6 °/o tegen ruim
13 Vóór den wereldoorlog van 19141918 verzorgde
Nederland wel ongeveer J/j van de Duitsche importbe
hoefte aan boter, terwijl Rusland toen welhaast het
dubbele van dit kwantum voor zijn rekening nam. Deze
Russische export van boter is langzamerhand terugge-
loopen tot nihil en voor Nederland is deze teruggang niet
eerder gekomen, dan toen Duitschland zichzelf definitief
in zijn economische oriëntatie ging omstellen. Denemarken
en Zweden hebben hiervan geprofiteerd, waarvoor de im-
porthandel van deze landen uit Duitschland als de voor
naamste oorzaak moet worden beschouwd. Duitschland
toch moet delfstoffen hebben, die Nederland niet kan
leveren.
De Engelsche markt daartegen heeft voor ons land in
behoorlijk snel tempo weer ruime mogelijkheden geopend,
zij het onder beperkende bepalingen. Waar in 1932 nog
ongeveer y2 °/o van de Engelsche behoefte door Nederland
werd verzorgd, was dit percentage in 1938/'39 reeds op
geloopen tot 15 van de vreemde boters, overeenkomen
de met ongeveer 7 /2 °/o van de totale boters.
Van ons uitvoeroverschot is langs dezen ontwikkelings
gang in 1939 75 °/o op de Engelsche markt terechtgekomen.
Inmiddels bracht deze Engelsche markt verschillende
beperkingen mede, waaraan Nederland zich had te onder
werpen in verband met het feit, dat ook al de anderen, die
oorspronkelijk op Duitschland georiënteerd waren, zich
naar het Westen verplaatsten. Zoo hadden wij de volgende
factoren te accepteeren
a. Wij kwamen er in een land met een gedeprecieerde
valuta (van 12.tot 7.50 voor een pond sterling).
Deze factor, die geleidelijk naar de hier aangegeven
cijfers is gegroeid, is van groote beteekenis voor de
ontwikkeling in den handel op het sterling-blok
b. direct bij aankomst hadden wij te concurreeren met de
boters van het Zuidelijk halfrond, die op de Engelsche
markt van een kwantum van 132 millioen in 1929 waren
uitgegroeid tot een kwantum van 237 millioen kg in
1938. Dit speelde zich juist af in onze crisisjaren, waar
bij onzerzijds wel eens de vraag werd gesteld, of het
Zuidelijk halfrond dezen afzet op de Engelsche markt
voor den toen bestaanden prijs kon volhouden. Er is
nooit onderzocht voor welken prijs de boer zijn boter
in Australië en Nieuw-Zeeland kon produceeren en een
aandrang in deze richting heeft geen gunstig resultaat
gehad, hetgeen inmiddels voor onze veehouderij zeer
belangrijk zou zijn geweest
c. om op korten termijn de Nederlandsche boter op de
Engelsche markt in te werken, waren prijsconcessies
onzerzijds noodig en moest menigmaal verkocht wor
den tegen een prijsniveau, hetwelk ons zwaar aan het
hart ging. Verschillende landen, die reeds langere jaren
op Engeland waren gericht en hun naam aldaar voor
het product boter hadden gevestigd, hebben zich niet
laten verdringen en het is tot nu toe niet gelukt de Ne
derlandsche boter als van standaard-kwaliteit op de
tafel van den consument te brengen
d. op de Engelsche markt had de margarine een vrije con
currentie met de boter.
Uit al deze factoren is tenslotte een prijs geresulteerd,
die momenteel op ongeveer 0.80 per kg. ligt en het valt
moeilijk te zeggen in welke richting zich onze boterpositie
op de Engelsche markt zal ontwikkelen. Spr. wijst in dit
verband op een paar bijzondere punten, t.w.
Toen deze oorlog uitbrak werd er in de officieele En
gelsche taal het woord „deviezen" gehoord, hetwelk tot
nu toe niet bij den Engelschman had gepast. Dit woord
spreekt, zooals bekend, een duidelijke taal en het kan van
groot belang worden voor den export van Nederlandsche
boter op de Engelsche markt. Een oordeel over deze
kwestie is momenteel moeilijk te geven, doch stellig zal
men er rekening mee moeten houden. Wat de margarine
consumptie in Engeland betreft, deze heeft een betere
kans gekregen en de Engelschman wordt blijkbaar bij den
dag meer margarine-minded. Bij de ingevoerde boterrant-
soeneering heeft de Beaverbrookpers het sterk imponee-
rende geluid laten hooren, dat er eigenlijk geen reden is
om het smeervet te rantsoeneeren. Margarine toch zou in
groote hoeveelheden beschikbaar zijn en indien men slechts
de menschen gelegenheid geeft om het „excellente ver
vangingsproduct margarine" te consumeeren, zou aan de
Engelsche vetbehoefte regelmatig kunnen worden voldaan.
Inmiddels is de boter in Engeland wel gerantsoeneerd en
wel tot ongeveer 50 °/o per hoofd van normaal, met het ge
volg, dat de boter die wij er kunnen quitteeren, niet meer
kan opbrengen, dan ruim 0.80 per kg. af fabriek. De klein
handelsprijs is in Engeland 1.30 per kg., waarin dan
verdisconteerd moeten zijn de verhoogde vrachtrekening,
de verhoogde verzekeringskosten, molest, grossierswinst
en winst van den kleinhandel.
Wij leven aldus spr. weer in oorlogstijd, zoodat
minder dan ooit voorspellingen gedaan kunnen worden,
maar wel mogen wij constateeren, dat overal het mag
dan niet altijd op even doeltreffende wijze gebeuren
getracht wordt, het stijgen van de prijzen zooveel mogelijk
tegen te gaan. De wereld ziet er, wat dat betreft, geheel
anders uit dan in 1914. Resumeerende concludeert spr.,
dat onze boterpositie momenteel op een vrij equilibris-
tisch punt is beland.
De kaashandel is verdeeld over een aantal landen, van
welke Nederland de grootste exporteur is. Hierop volgen
Italië, Zwitserland, Canada en Nieuw-Zeeland. In den kaas
import domineert Engeland wederom en deze is er van veel
beteekenis. Men eet er echter niet in de eerste plaats
Nederlandsche kaas.
De productie van kaas volgt in ons land een andere lijn
dan die van boter. In 1916 was deze productie rond 112 mil
lioen kg., in 1930 137 millioen kg. en in 1939 is die reeds