DE PACHTWET De Zuivelposiiie van Nederland DE RAIFFEISEN-BODE 75 De Pachtwet is nu reeds bijna anderhalf jaar van kracht en het is dus mogelijk om zich een beeld te vormen van de invloed, die zij uitoefent. Dit beeld komt niet erg overeen met de schrikbeelden, die tegenstanders van de Pachtwet ons destijds hebben ge schilderd. Evenmin komt het overeen met de hoog gespan nen verwachtingen, die sommige voorstanders ervan heb ben gekoesterd. Eens te meer is de waarheid gebleken van het echt-Hollandsche spreekwoord de soep wordt niet zoo heet gegeten als zij wordt opgediend. Degenen, die hebben voorspeld, dat men zich over de Pachtwet niet zoo verschrikkelijk ongerust behoefde te maken en geen radicale veranderingen, ten goede of ten kwade, ervan behoefde te verwachten, hebben, tot nog toe althans, gelijk gekregen. Er zijn zonder twijfel bezwaren en moeilijkheden gerezen, maar daartegenover staan ook gunstige gevolgen. De voorloopige balans is derhalve niet onbevredigend. Het spreekt vanzelf, dat dit ook ons, Boerenleenbank- menschen, genoegen moet doen. Zulks in het bijzonder in verband met het belang, dat de Boerenleenbanken bij de werking van de Pachtwet hebben als hypotheekhoudsters op landelijke eigendommen. Als deze eigendommen in waarde (verkoopwaarde) mochten zijn gedaald ten gevolge van de invoering der Pachtwet, zou dit voor de Boeren leenbanken natuurlijk een bezwaar zijn geweest. Maar van zulk een daling is tot nog toe niets gebleken. Intusschen neemt dit alles niet weg, dat de raadgevingen, die wij destijds naar aanleiding van de invoering der Pacht wet hebben gegeven (zie ,,Raiffeisen-Bode" van Februari 1938) van kracht blijven. Een extra-voorzichtigheid tegen over hypotheek op verpacht land en tegenover de toe stemming aan een hypothekairen schuldenaar om tot ver pachting over te gaan, blijft op haar plaats. In dit verband citeeren wij een gedeelte van een inlei ding, die op 9 Juni 1939 door Jhr. Mr. C. M. O. van Nispen tot Sevenaer is gehouden in de Algemeene Vergadering van den Ned. Spaarbankbond. De heer van Nispen gaf hierin twee adviezen, die ons inziens zeer goed zijn, name lijk le om, wanneer de pachter in nauwe relatie staat tot den verpachter, den pachter borg te laten worden voor een hypothekaire leening, aan den verpachter verstrekt, en 2e om erop te letten, dat men minder geld geeft op land, dat uitsluitend of hoofdzakelijk in aanmerking komt om eventueel te worden gekocht door boeren-gebruikers (niet door beleggers). Het gedeelte van de inleiding, waarin deze adviezen worden gegeven luidt als volgt „Nu geloof ik inderdaad, dat men niet zoo verschrikkelijk bevreesd behoeft te zijn voor de werking van deze Pacht wet. Men zou ik ben bij een hypotheekbank betrokken, waar wij deze gedragslijn ook volgen twee dingen kun nen doen. Men kan vragen wie is de geldnemer en wie is de pachter van dien geldnemer? En wanneer er verband bestaat tusschen die twee, bijvoorbeeld wanneer de geld nemer de vader is van den pachter, dan zou men den pach ter borg kunnen laten blijven voor zijn vader. Zou men eischen, dat de pachter borg is voor den geldopnemer in alle gevallen, dan voelt U, dat dit onredelijk is. Maar als er een familieband bestaat van vader op zoon, tusschen den- gene, die het geld opneemt en dengene, die het land ex ploiteert, dan is het niet onredelijk te bepalen, dat de zoon borg is voor den vader. Zou men onverhoopt tot executie moeten overgaan, dan heeft men altijd ook den pachter in de hand en kan men van hem eischen, de overeenkomst, die drukt op het onroerende goed, in der minne te ontbin den. Doch dat is maar een mogelijkheid in zeer weinig voorkomende gevallen. De groote mogelijkheid is ten slotte, dat men vraagt welk soort van kooper zal in geval van executie optreden? En dan geloof ik, dat het een groot verschil maakt, of het publiek, dat bij executie een bod zal doen, behoort tot de boeren, de grondgebruikers, of tot de groep beleggers. En inderdaad, er wordt in de praktijk rekening mede gehouden. Wanneer men heeft een boerderij of los land, waarvan men tevoren kan zeggen, dat de lief hebbers voor dat losse land of hoeve zullen zijn beleggers, dan is het gevaar, dat er pacht kleeft aan dat object, niet zoo groot. Het gevaar is niet zoo groot dat de koopprijs zal worden gedrukt. Want ten slotte, en de praktijk leert het in deze dagen, niettegenstaande alls vrees bij de eigenaren voor de Pachtwet, blijkt dat de geldbeleggende eigenaar niet zoo bevreesd is voor de nieuwe wet, en evenzeer als vroeger, hooge biedingen doet voor onroerend goed. Wan neer dus werkelijk dergelijke koopers aan bod kunnen komen, behoeft men niet bevreesd te zijn voor het drukken van den koopprijs. Iets anders echter is het, wanneer het publiek dat koopt, hoofdzakelijk uit boeren, uit grondge bruikers, wordt gevormd. Want hel is volkomen begrijpe lijk, dat de boer niet een grond zal willen koopen, waarvan hij niet weet, of hij er in korten tijd zelf de beschikking over zal krijgen. Want, de grondgebruiker, indien hij koopt, doet het om zelf als eigenaar dien grond in exploitatie te nemen. Goeddeels kan aan den kooper-grondgebruiker tegemoet gekomen worden door het beding van art. 35 sub 3 Welnu, ook als men hiermede rekening houdt, zal men in de praktijk verstandig doen, in die deelen van het land, waar de koopers in hoofdzaak gevormd worden en ik geloof, dat dit vooral in Limburg en Brabant het ge val is door de boeren zelf, niet zooveel geld te schieten op onroerend goed als in die deelen van het land, waar de geldbeleggers aan de markt komen." Deze bepaling luidt „De rechter wijst de vordering (tot nietig verklaring der gedane opzegging) eveneens af, indien hem blijkt, dat de opzegging is geschied, omdat de verpachter, die de overeenkomst heeft aangegaan, mits geen rechtspersoon zijnde, of diens bloed- of aanver wanten in de rechte nedergaande linie het gepachte in gebruik willen nemen en bij het aangaan der pachtovereenkomst een daartoe strekkend voorbehoud is gemaakt en de pacht ten minste vijf jaren geduurd heeft. In verband met de moeilijke omstandigheden, waarin in het bijzonder de veehouderij momenteel verkeert, heeft op verzoek van de Groninger Maatschappij van Landbouw de Heer P. Okkinga, directeur der Coöp. Fabriek van Melkproducten te Bedum, in de vergadering van die Maat schappij een uiteenzetting gegeven van de zuivelpositie van Nederland. Wij lazen het verslag van de rede in het Groninger Land bouwblad met groote belangstelling en meenden ook onze lezers een dienst te doen met de voornaamste gedeelten daarvan in ons blad over te nemen. De oppervlakte blijvend grasland in ons land is het laatste jaar nog iets gestegen en kan thans worden aangenomen op 1.340.938 H.A. Evenredig daaraan is ook 't aantal melk en kalfkoeien in Nederland het laatste jaar nog met ruim 4 toegenomen dit aantal bedroeg in 1939 1.565.000 stuks. Als logisch gevolg van deze uitbreiding is in de 819 fa brieken in ons land het verwerkte kwantum melk wederom gestegen en dit bedroeg in 1939 3456 millioen kg. Van het in dit kwantum melk aanwezige vet is in 1939 73.1 °/o verwerkt tot boter, 16.8 tot kaas en 10.1 tot andere melkproducten, welke verhouding vrij normaal is te noemen ten opzichte van de beide voorgaande jaren. Hieruit blijkt, dat de boterpositie van den grootsten in vloed is op de zuivelpositie in haar geheel, zoodat spr. zich voorloopig bepaalt bij dit artikel.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1940 | | pagina 3