De jaarlijksche coniröle.
Vraag en Antwoord.
Geld- en Effectenmarkt
gedurende de maand December 1939.
DE RAIFFEISEN-BODE
53
bedekt, wanneer de belastingambtenaren kwamen kijken.
De fiscus heeft met dergelijke beperkingen van zijn recht
om inzage te nemen geen genoegen genomen, zoodat een
uitgebreide rechtsstrijd tusschen hem en de banken is ont
staan. Deze strijd is door den fiscus gewonnen. De rechter
heeft uitgemaakt, dat de fiscus zich geen beperkingen be
hoeft te laten welgevallen.
Bestaat er nog een fiscaal bankgeheim?
Hoe kan men dan nog spreken van een fiscaal bankge
heim? De fiscus mag onbeperkt inzage nemen van de admi
nistratie, van den bankier en deze kan hem dus niets geheim
houden
De oplossing van het raadsel ligt in de beperking, die de
fiscus zich zelf heeft opgelegd ten aanzien van het onderzoek
van de administratie van banken. Wanneer de belasting
ambtenaren inzage nemen van die administratie, doen zij dit
alleen om gegevens te verkrijgen omtrent den belastingplicht
van de betrokken bank zelf. Zij verzamelen dus geen ge
gevens omtrent cliënten van de bank.
Zwakke grondslag van het fiscale bankgeheim?
Waarop berust deze beperking, die de fiscus zich zelf
heeft opgelegd?
Niet op de wet, doch op ministerieele resoluties. Bij ver
schillende resoluties is aan de belastingambtenaren opge
dragen om van de gegevens, die zij uit de administratie der
banken verzamelen, géén gebruik te maken voor de regeling
van den aanslag van derden.
De Minister kan zulke resoluties natuurlijk intrekken en
door andere vervangen. Vandaar, dat de vorige Minister van
Financiën in 1934 kon zeggen: „De belastingadministratie
zou zoo aanstonds het bankgeheim kunnen opheffen zonder
dat één letter in de Wet werd veranderd".
De grondslag van het fiscale bankgeheim lijkt dus tamelijk
wankel. Maar in werkelijkheid is hij waarschijnlijk vrij
stevig. Het fiscale bankgeheim is al zeer oud en reeds dit
zal een beletsel tegen lichtvaardige opheffing zijn. Een nog
krachtiger beletsel wordt gevormd door de groote practische
bezwaren, aan de opheffing van het bankgeheim verbonden.
Men heeft deze opheffing dikwijls bepleit onder het op
zich zelf zeer lofwaardige motief, dat de belastingont
duiking daardoor zou worden bestreden. Maar men heeft
zich hierbij niet voldoende rekenschap gegeven van het be
zwaar, dat de belastingplichtigen dan andere wegen van
ontduiking zouden zoeken, en dat het economisch leven hier
van belangrijke nadeelen zou kunnen ondervinden. Wij
denken b.v. aan de overbrenging van kapitalen naar het
buitenland.
De practische bezwaren tegen de opheffing van het bank
geheim, waarvoor de regeering steeds een open oog heeft
gehad, zijn waarschijnlijk een hechter grondslag er van dan
de ministerieele resoluties
Een stem van een spaarder.
Dat het uitvoeren van de jaarlijksche boekjescontröle op
de wijze, zooals deze door ons steeds wordt voorgestaan, n.1.
bepaalde zittingsdagen, waarop de boekjes door de besturen
der Boerenleenbanken worden gecontroleerd en direct daar
na weder aan de betrokkenen worden ter hand gesteld, ook
in den kring van de spaarders gewaardeerd wordt, bleek ons
dezer dagen uit een brief, welke wij ontvingen.
Deze brief was afkomstig van een spaarder, die van ons
een contröle-biljet had ontvangen bij de inspectie der be
trokken Boerenleenbank.
Hij schrijft ons: „In de eerste plaats mijn hartelijken dank,
dat de boeken der Boerenleenbank tehebt
gecontroleerd en mijn saldo accoord hebt bevonden".
Dan schrijft hij de aankondiging der betrokken Boeren
leenbank gezien te hebben omtrent de inlevering der boekjes,
waaruit blijkt, dat deze eenigen tijd zullen moeten worden
afgestaan ter controle. u
Hij zegt o.a.: „Ik zie er tegen op mijn boekjes af te geven".
Aan een dergelijk bezwaar kan o.i. nu worden tegemoet
gekomen, door de houders van boekjes op bepaalde dagen
te laten komen met hun boekjes, deze aan het bestuur af te
geven, te wachten tot de controle (en eventueele bijschrij
ving van rente heeft plaats gevonden) en de boekjes daarna
terstond weder mede te nemen.
Het deed ons genoegen te bemerken, dat deze wijze van
handelen ook door de houders der boekjes op prijs wordt
gesteld.
Het zal voor de besturen van die banken, welke de con
trole nog niet op deze wijze uitvoeren, een reden te meer zijn
om daartoe alsnog over te gaan.
Vraag. Indien een rekeninghouder, die een bedrag van
meer dan 10.— op zijn rekening stort, zijn loopende reke
ningboekje niet bij zich heeft, dan wordt voor de storting
een voorloopig bewijs afgegeven. Moet dit bewijs gezegeld
worden of kan later, wanneer het boekje bijgewerkt wordt,
het zegelrecht worden voldaan?
Antwoord. Ieder bewijs voor ontvangst of overname van
gelden moet ingevolge het bepaalde in art. 34 I letter a der
Zegelwet gezegeld zijn niet ter zake doet of dit bewijs
later door een ander zal worden vervangen.
Wordt later de storting in het loopende rekeningboekje
ingeschreven, dan behoeft niet opnieuw zegelrecht te worden
betaald, doch moet worden aangeteekend: Voor de ont
vangt werd d.dreeds een behoorlijk gezegeld
ontvangstbewijs afgegeven.
Vanzelfsprekend kan dan de z.g. voorloopige kwitantie
niet worden vernietigd.
Wederom was de geldmarkt, en vooral de laatste weken,
iets beter gestemd.
De inschrijving op 20 Dec. j.1. voor de Schatkistpromessen
verliep nogal gunstig; er kon voor 12 maanden promessen
3t/i6 bedongen worden.
Inderdaad niet ongunstig.
De koersen waren te Amsterdam
1 Dec.
14 Dec.
22 Dec.
Londen
7- 3674
7-45
7 43
Berlijn
75-55
75.60
75-55
New-York
1 -BB3/8
1.8B 3/8
1.K8 3/8
Parijs
4.I7V2
4.227 2
4-21 Va
Brussel (Belga)
31.07
3 i-iVa
31-38
De beurs blijft een naargeestig aspect opleveren. Van
handel is bijna geen sprake meer.
Een terughoudendheid van het publiek is ook oorzaak van
deze lustelooze markten en men kan dan ook volstrekt niet
weten wat men doen zal onder de groote onzekerheden van
den huidigen abnormalen toestand.
De afloop der inschrijving op de 4 Staatsleening is niet
al te gunstig geweest, doch, zooals de courantenberichten
meedeelden is het overschot van deze leening geplaatst bij
de Rijksfondsen.
De koersen waren