DE STIJGING VAN DEN RENTESTAND. De Doodehandsbelasiing. DE RAIFFEISEN-BODE. naamlooze ellende, die zoo tallooze onschuldigen op het tooneel van den oorlog hebben te ondergaan. Neen, ons Nederlandsche Volk past ootmoedige dankbaarheid. Zoo sluiten wij dan het jaar 1939 af in eene stemming van dankbaarheid voor alle voorrechten, die ons ten deel vielen. Wij nemen onze zorgen en moeilijkheden mee in het Nieuwe Jaar, doch wij treden dit tijdperk tegemoet met den vasten wil onzen plicht te doen, het bewijs te leveren, waar toe deze tijden meer dan ooit oproepen, van onzen eersten Christenplicht, de naastenliefde en met de onverwoestbare overtuiging, dat onze mooie Centrale Bank, onze rechtmatige trotsch, bij voortduring in haar banier zal blijven voeren „het een voor allen en het allen voor een", en ten slotte voor U allen persoonlijk het welgemeende „Veel heil en zegen in het Nieuwe Jaar." December 1939. G. W. STROINK. Het niet geheel slagen van de 4 Staatsleening werpt wel een schel licht op de sterke stijging van den rentestand, die sinds het uitbreken van den oorlog is opgetreden. De tijd ligt nog niet ver achter ons, dat de groote 3314 Staatsleening (3 de eerste tien jaren, 314 daarna) er „als koek" inging. Het is dus niet lang geleden, dat de rente voet voor soliede leeningen ongeveer 314 bedroeg; en nu mislukt een Staatsleening, die 4 met eenige attracties, afwerpt De rentestand, voor de beste kwaliteit leeningen, ligt dus op het oogenblik boven 4 Als men de koersen van INeder- landsche Staatsfondsen en daarmee gelijk te stellen effecten bekijkt, ziet men, dat de werkelijke opbrengst voor iemand, die op het oogenblik zulke fondsen koopt, ongeveer 4 bedraagt. De meest soliede debiteuren moeten op het oogenblik dus, volgens de waardeering van de effecten ter beurze, in de vrije markt, 414 betaien. Het is dus niet geheel onbegrij pelijk, dat de 4 leening is mislukt, ofschoon we verwacht hadden, dat er in verband met dit speciale doel meerdere belangstelling zou hebben bestaan. Het is de moeite waard, dat we in verband met de rente- verhooging van 114 voor de meest soliede leeningen de aandacht vestigen op het verschijnsel, dat de Boerenleen banken zulk een renteverhooging tot nog toe niet hebben toegepast (wij schrijven „tot nog toe", omdat wij natuurlijk niet weten, wat er in de toekomst, zelfs in nabije toekomst, gebeuren zal). De voorschotrente van de Boerenleenbanken is over het algemeen tot 31 Dec. 1939 ongewijzigd gebleven. Met ingang van 1 Jan. 1940 heeft zij wel eenige verhooging ondergaan, maar onze indruk is, dat de verhooging een zeer matige is en zeker niet haalt bij de verhooging, die op de kapitaalmarkt is opgetreden. Ook wanneer we de rentestijging van de Boerenleenbanken vergelijken met die op de geldmarkt (kapitaalmarkt de „markt" voor lang loopende leeningen, zooals Staatslee- ningen; geldmarkt de „markt' voor kort loopende lee ningen, zooals prolongatie-posten, schatkistpromessen, e.d.), zien wij, dat de stijging bij de Boerenleenbanken naar ver houding zeer matig is. Op de geldmarkt is sinds den zomer van 1939 een stijging opgetreden van om en nabij de 2 Nu moet hier direct aan worden toegevoegd, dat de rente stand op de geldmarkt in den afgeloopen zomer, en trouwens reeds de laatste jaren, zeer laag (1 of minder) was, zoo dat ook de gestegen rente nog niet overdreven hoog is, maar de belangrijke stijging is toch opgetreden. In de matige en langzame reactie van de Boerenleen banken op de plotselinge hevige rentestijging ligt ongetwij feld een stabiliseerend element. Het economisch leven heeft altijd behoefte aan rustige, geleidelijke ontwikkeling. Plotse linge schokken werken desorganiseerend. Stel eens, dat de Boerenleenbanken op korten termijn meegingen met de rentestijgingen op geld- en kapitaalmarkt en dus haar rente tarieven in korten tijd met 1 y2 a 2 verhoogden (waar van, zakelijk gezien, niemand hun een verwijt zou kunnen maken)Dit zou voor onze landbouwende bevolking, die het nog steeds niet breed heeft en waarvan een gedeelte door den oorlog zelfs nog in benarder omstandigheden dan voor heen is gebracht, ongetwijfeld een ernstig bezwaar vormen. Zulk een verhooging zou de met moeite herwonnen rentabili teit weer verstoren; en zij zou bedrijven, die niet geheel rendabel zijn, verder en misschien voor goed „in de klei rijden". Het feit dus, dat de Boerenleenbanken de door de vrije markt opgetreden renteverhooging op slechts zeer gematigde en langzame wijze op hun terrein laten doorwerken (een feit, dat men wel eens meer heeft kunnen constateeren), is dus een factor, die aan het economisch leven van agrarisch Nederland ten goede komt. Het bewijst eens te meer het nut van een eigen landbouwcredietwezen. Eens te meer beseffen wij de onmisbaarheid van onze Boerenleenbanken. Moge dit besef niet alleen stemmen tot voldoening, maar moge het ook prikkelen tot een voortdurend pogen om onze organisatie steeds hechter, sterker en doeltreffender te maken Een belasting, die vervalt Een belasting, die wordt afgeschaft, is een witte raaf. Is een belasting eenmaal op het tooneel verschenen, dan is zij er heel moeilijk weer af te krijgen. De doodehandsbelasting echter is zulk een witte raaf. Over het jaar 1940 zal zij niet meer worden geheven. Dit kan veilig worden opgemaakt uit het feit, dat de opbrengst van de doodehandsbelasting niet meer voorkomt in het ont werp van wet op de middelen van 1940. De wet op de doodehandsbelasting is in werking getreden in 1934 en was oorspronkelijk bedoeld om te gelden tot eind 1938. Zooals te verwachten was, is zij toen tijdig verlengd tot eind 1939. Wij hadden ons reeds vertrouwd gemaakt met de gedachte, dat deze verlenging door andere verlengingen Zou worden gevolgd, en ziet! daar komt nu het veel be- teekenende zwijgen der middelenwet over de opbrengst der doodehandsbelasting ons vertellen, dat er géén verdere ver lengingen zullen plaats hebben Dat de belasting het laatst over het jaar 1939 zal worden geheven, wil overigens niet zeggen, dat men van nu af aan geheel van haar af is. Men zal in 1940 nog wel een aangifte biljet moeten invullen en vervolgens moeten betalen lover het jaar 1939). In 1941 zal géén aangiftebiljet behoeven te worden ingevuld. Het vervallen der doodehandsbelasting is ons natuurlijk niet onaangenaam, maar er is toch geen reden om ons er over te verheugen, want wij vermoeden, dat de Boerenleen banken van de drup de doodehandsbelasting in den regen een andere, zwaardere belasting, waarschijnlijk een belasting op de winsten zullen komen. Het door Minister de Wilde ingediende ontwerp van wet op een nationale inkomsten- en winstbelasting is weliswaar ingetrokken, maar hiervoor zal zonder twijfel iets anders in de plaats komen. De regeering heeft nu eenmaal geld, véél geld noodig, en ook wij zullen daarin moeten bijdragen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1940 | | pagina 2