MARTENS' DOETINCHEM DE RAIFFEISEN-BODE '9 Is de eerste grens te laag? In tegenstelling met de opvattingen in finantieele kringen, volgens welke onge twijfeld het bewuste percentage wel zeer hoog is, hooren we in eigen organisatie dikwijls de meening verkondigen, dat deze grens veel te laag is en dat, gezien het vaste karakter der spaargelden en de bijzondere omstandigheden, waaronder de Boeren leenbanken werken, en haar bijzondere inrichting, grootere vrijheid geoorloofd zou z ij n. Zooals het veelal gaat, zal de waarheid ook hier wel in het midden liggen. Die gulden middenweg is bij de regeling bewandeld; het percentage werd niet hooger gesteld dan 50% van het laagste bedrag der spaargelden op eenig tijd stip in de afgeloopen drie jaren. Niet hooger, daar men immers niet uit het oog mag ver liezen, dat boven de bedoelde voorschot- en hypotheek- verleening op langen termijn (waaronder mede begrepen zijn de credieten, voor zoover bevroren) de banken zelf standig gerechtigd zijn om voorschotten met een looptijd van 10 jaar of minder te verstrekken, mits jaarlijks tenminste 10 daarop wordt afgelost. Ook de verleening van credieten, waarvan verwacht mag worden, dat het omloopende credieten zullen zijn, is door de regeling niet aan banden gelegd. Hier moeten we, ter geruststelling van buitenstaanders, die zouden opmerken, dat het toch wel wat al te optimistisch bekeken is om de Banken boven het betrekkelijk hooge percentage der z.g. langloopende leeningen nog de vrijheid te laten voorschotten op middelbaren termijn te verstrekken, nog het volgende opmerken: ln de eerste plaats, dat de behoefte aan laatstbedoelde voorschotten (met aflossing van tenminste 10%) zich in ver scheidene deelen van het land slechts in betrekkelijk geringe mate doet gevoelen, terwijl in de streken, waar daaraan meer behoefte bestaat, de Banken de langloopende leeningen niet zelfstandig kunnen opvoeren tot de bewuste 50%. Ze zijn immers tevens gebonden aan de tweede grens, die be paalt, dat toestemming van de Centrale Bank noodig is, zoodra de totale voorschot- en credietverleening (op langen termijn en korten termijn tezamen) 80% van het totaal der spaargelden, deposito's in rekening-courant en de reserve bedraagt. In de tweede plaats, dat de Banken oorspronkelijk bij voorkeur de verstrekking van dit soort voorschotten en credieten tot taak hadden en ze in deze taak niet onnoodig belemmerd behooren te worden en vervolgens, dat door de betrekkelijk hooge verplichte periodieke aflossingen op be doelde voorschotten, regelmatig weer gelden ter beschikking van de banken komen te staan. Voorzichtigheid blijft echter geboden en juist om de mo gelijkheid van verstrekking van bedrij/scredieten (op korten en middelbaren termijn) open te houden, mocht in het belang van een juiste vervulling der credietbehoefte en van voor zichtig bankbeheer de eerste grens voor langloopende lee ningen niet hooger worden gesteld. Er zijn echter meer redenen, waarom voorzichtigheid ge boden is. Men moet toch ook rekening houden met opvra gingen (ook van spaargelden), die zich in bijzondere omstandigheden kunnen voordoen. Het is voor den goeden naam van een bank noodzakelijk, dat bij bedoelde opvra gingen de eerste flinke stoot uit eigen beschikbare middelen kan worden opgevangen. Moet men in geval van opvragingen crediet nemen, dan is dat niet alleen duur, maar men wordt er door in zekere mate afhankelijk van de andere Boeren leenbanken-deposanten bij de Centrale. Zouden deze even eens niet de noodige voorzichtigheid betracht hebben, dan zou de geldvoorraad in het reservoir bij de Centrale Bank bedenkelijk spoedig verdwenen zijn. De Centrale zou een beroep moeten doen op de Nederlandsche Bank of andere instellingen, waaraan groote, schier onoverkomenlijke be zwaren zijn verbonden, indien dit voor langen termijn zou noodig blijken. Er zijn voorbeelden te over van banken, die in het ver leden in liquiditeitsmoeilijkheden geraakt zijn doordat zij te veel crediet op langen termijn verstrekt hadden, en die daardoor strandden. Ze zijn voor ons de bakens, die ons den veiligen koers mogen doen houden. Deposito's in l.r. en de eerste grens. Uit bovenstaande uiteenzetting betreffende de eerste grens der dispensatieregeling blijkt, dat de bewuste 50 uit sluitend de spaargelden betrof en de deposito's in rekening courant daarin niet werden betrokken. Dat heeft zijn goede reden. Deze deposito's hebben in het algemeen een veel meer vlottend karakter dan de eigenlijke spaargelden. Het zijn voornamelijk tijdelijke bedrijfsoverschotten of tijdelijk vrij komende beleggingsgelden, die wachten op een nadere be stemming. Dergelijke ongedurige, onberekenbare deposito's komen niet voor vastlegging in aanmerking. Voorbeeld. Alvorens nu over te gaan tot behandeling van het tweede gedeelte der dispensatieregeling geven we een voorbeeld ter verduidelijking van de werking van het eerste gedeelte: Gesteld een Bank heeft een spaarkapitaal van 300.000.op 1 Januari 1936, terwijl het laagste bedrag in 1936 bedroeg 270.000. 290.000,op 1 Januari 1937, terwijl het laagste bedrag in 1937 bedroeg 260.000. 320.000.op 1 Januari 1938, terwijl het laagste bedrag in 1938 bedroeg 290.000. Het laagste bedrag der spaargelden op eenig tijdstip in de drie afgeloopen jaren bedroeg dus 260.000.Zoodra nu het totaal der verleende voorschotten op langen termijn (incl. het z.g. bevroren gedeelte der credieten) de helft van dit bedrag 130.000.uitmaakt, moet de Bank voor verdere „vastleggingen'' toestemming vragen aan de Cen trale Bank. Het is bekend, dat na afloop van elke jaarlijksche controle de banken kennis krijgen van den stand van zaken in dit opzicht. (Wordt vervolgd.) BRANDKASTEN KLUISDEUREN SAFE DEPOSITS

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1939 | | pagina 3