DE RAIFFEISEN-BODË Het is aan een Bank, lid van de Centrale Bank, niet geoorloofd voorschotten op langen termijn te verstrekken 1. zoodra het totaal bedrag dier voorschotten meer dan de helft zou gaan bedragen van het laagste totaalbedrag aan spaargelden, op eenig tijdstip in de laatste drie afge- loopen boekjaren gedeponeerd. t8 een zeker percentage (b.v. 25 van de bij een Boeren leenbank gedeponeerde gelden maar op bovenstaande wijzen (bij de Centrale en in op korten termijn te gelde te maken waarden) is uitgezet, er voor voldoende liquiditeit is zorg gedragen. Deze meening moge inbheorie juist schijnen, in de praktijk gaat zij niet op, omdat men de handhaving van het percen tage niet in de hand heeft. Stel, dat een Bank 1.000.000. spaargeld heeft en hiervan 250.000.bij de Centrale Bank heeft staan. Nu worden er bij die Bank spaargelden opge vraagd, of de credietnemers beschikken in sterker mate over hun credieten, Waar moet de Bank de benoodigde gelden vandaan halen? Van de Centrale Bank natuurlijk. Dus het saldo bij de Centrale Bank zal dalen tot 200.000.of 150.000.derhalve beneden de 25 En de Bank kan hier niets tegen doen! Vooral bij Banken met een uitgebreid rekening-courant-verkeer kunnen in de hoeveelheid beschik bare middelen sterke verschuivingen plaats vinden. Het zou onjuist zijn op dit „drijfzand" een regeling te bouwen. We zullen dan ook zien, dat in de dispensatie-regeling andere grondslagen zijn aangenomen. Baseert men zich daarop en houdt men zich aan de daarin getrokken richtlijnen, dan bereikt men als gevolg daarvan o.i. vanzelf een vol doende liquiditeit in de geheele organisatie. De dispensatie-regeling. De dispensatie-regeling geeft aan de grens der toelaat bare voorschot- en credietverleening in verband met het karakter der gedeponeerde gelden. Die voorschot- en credietverleening kunnen we splitsen in de voorschot- en credietverleening op korten termijn, bedoeld voor de overbrugging der seizoenbehoeften, die op middelbaren termijn en die op langen termijn. Aangezien vooral door de voorschot- verleening op langen term ij n (waaronder hypotheken) de gelden worden geblok keerd, heeft de regeling zich voornamelijk daarmede bezig gehouden. Onder voorschotten op langen termijn worden hierbij verstaan voorschotten, hetzij onder zakelijke, hetzij onder persoonlijke zekerheid, waarop niet gemiddeld tenminste 10 per jaar wordt afgelost, terwijl tevens credieten in loopende rekening, voor zoover bevro ren, als zoodanig worden beschouwd. Bedoelde voorschotverleening werd gebonden aan twee grenzen. Het eerste deel van de regeling bepaalt de eerste grens en luidt als volgt Is de eerste grens te hoog? Buitenstaanders, zij, die niet met het interne leven van onze Boerenleenbanken bekend zijn zullen zich afvragen: Waarom werd deze grens zoo hoog op 50% gesteld, in afwijking van de geldende theorie in het bankwezen, volgens welke het niet ge oorloofd zou zijn op korten term ij n opzeg bare gelden voor langen tijd vast te leggen? Toch meenden wij ons deze vrijheid te mogen veroorloven om de volgende redenen: In de eerste plaats wijzen wij er op, dat het hier gaat om de helft van het laagste bedrag aan spaar gelden, op eenig tijdstip in de laatste 3 af- geloopen boekjaren gedeponeerd. Hierin zijn de normale schommelingen in de spaargelden dus reeds verdisconteerd. De bepaling sluit ook in, dat rekening wordt gehouden met het karakter der spaargelden van elke bank afzonderlijk. Er zijn vele banken, waarbij de spaargelden doorloopend vrij stationnair zijn, er zijn er ook, waarbij de schommelingen sterker zijn, doordat ze wellicht „oneigen lijke" spaargelden hebben aangetrokken. De eerstbedoelde banken zullen tengevolge van de regeling in verhouding meer vrijheid hebben, dan de tweede categorie, wat gezien de grootere vastheid der spaargelden bij de eerste als juist zal moeten worden erkend. In de tweede plaats achten wij het geoorloofd leeningen op langen termijn toe te staan tot een dergelijk hoog percentage der spaargelden, omdat de Boerenleen banken wegens hare bijzondere organisatie niet zoo kwets baar zijn als de algemeene banken. Ons boerenleenbankwezen kent niet het hoofdkantoor in een der hoofdsteden met daarvan geheel afhankelijke bij kantoren en filialen in verscheidene plaatsen in het land. Het is ingericht op wijd vertakte locale basis; het werkgebied der banken is klein; ze zijn zelfstandige coöperatieve ver- eenigingen met eigen statuten, eigen bestuur en eigen ver antwoordelijkheid. Haar besturen zijn gekozen uit en door de leden en zijn de eigen vertrouwensmannen in den be perkten kring. De Centrale Bank is niet de oppermachtige, alles tot in bijzonderheden dirigeerende instantie, zooals het hoofd kantoor van de algemeene bank, maar de adviseerende, het geldverkeer regelende en de controleerende instantie, slechts leiding gevend daar, waar het belang van de orga nisatie en der aangesloten banken die de Centrale vormen dit vordert. Geschiedt er iets bij een algemeene bank, waardoor haar naam in opspraak komt, dan heeft dit door de centralisatie en de totale afhankelijkheid der filialen terstond invloed op het geheele organisme; deze invloed zal zich o.a. uiten door opvragingen van gelden over de geheele linie, bij hoofd kantoor en filialen. Zou de naam van de Centrale Bank of van enkele der Boerenleenbanken in opspraak komen, dan behoeft dat, wegens de zelfstandigheid der Banken en het vertrouwen in de plaatselijke bestuurders, geenszins uiting van wantrouwen bij de overige Boerenleenbanken als noodwendig gevolg te hebben. Nog meer bijzondere omstandigheden in ons boerenleen bankwezen zijn er waarom het bovenbedoelde volgens gangbare begrippen hooge percentage der leeningen op langen termijn te verdedigen valt. Wij wijzen daarbij op de verdeeling der spaarkapitalen over een zeer groot aantal inleggers; op de groote verscheidenheid der bevolkings groepen ten plattelande, die bij de Boerenleenbanken sparen en last not least op het beproefde vaste karakter der spaar gelden, dat uit interne bedrijfsstatistieken blijkt, waarop reeds in het vorige artikel werd gewezen. Tenslotte is o.i. het bewuste percentage van deze eerste grens der dispensatie-regeling verdedigbaar, omdat er in het tweede gedeelte dier regeling nog een andere grens voor de „vastleggingen" is gesteld, die voor een bepaalde cate gorie banken, voor wie de eerste grens misschien te hoog zou liggen, corrigeerend werkt. We komen daarop hieronder terug.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1939 | | pagina 2