Een belangrijke siap in de ontwikkeling van het vereenigingsrecht DE RAIFFEISEN-BODE Als men meent, dat het recht, dat geldt voor de coöpe ratieve vereenigingen, geheel in de wet op de coöperatieve vereenigingen staat, vergist men zich. Een wet is bijna nooit volledig. Komen er praktijk-kwesties, dan blijkt dik wijls, dat zij aanvulling of uitwerking behoeft. Die aanvul ling of uitwerking wordt dan gegeven door den rechter, en in het bijzonder door ons hoogste rechtscollege, den Hoogen Raad der Nederlanden. Het recht berust dus ten deele op de wet, ten deele op de rechtspraak (jurispru dentie). Dit is ook het geval in dat onderdeel van het recht, dat men vereenigingsrecht pleegt te noemen, het recht, dat geldt voor coöperatieve en andere vereenigingen. Een belangrijk vraagstuk, dat zich in het vereenigings recht voordoet, is Wanneer zijn besluiten van de Algemeene Vergade ring ongeldig? Wanneer men de wet opslaat, vindt men deze vraag niet behandeld. De Hooge Raad heeft echter, aan de hand van een bepaling in het Burgerlijk Wetboek, die eigenlijk in het geheel niet voor besluiten van de Algemeene Vergade ring is geschreven, een antwoord erop gegeven. Dit ant woord luidt als volgt ongeldig zijn die beslui ten, die, hetzij naar inhoud, hetz ij naarwijze van totstandkoming, niet voldoen aan de vereischten van redelijkheid en billijk- h e i d. Op zich zelf is dit antwoord voor de praktijk nog onvol doende. De vraag, of iets in strijd is met de vereischten van redelijkheid en billijkheid, is in concrete gevallen veelal moeilijk te beoordeelen. De begrippen redelijkheid en billijkheid zijn niet vast omlijnd integendeel Het is dikwijls een kwestie van aanvoelen, of iets al dan niet in strijd met redelijkheid en billijkheid is. Die vaagheid van het door den Hoogen Raad gegeven richtsnoer was oorzaak, dat de betwisting van de geldigheid van een besluit der Algemeene Vergadering door een lid, dat zich daaraan niet wilde onderwerpen, vrij gemakkelijk was. Dit wil nog niet zeggen, dat de rechter altijd met die betwisting meeging, maar het was voor het recalcitrante lid in ieder geval een klein kunstje om een aanval op het besluit te doen en daardoor de vereeniging bloot te stellen aan het risico, dat het besluit nietig zou worden verklaard een risico, dat niet licht mag worden geacht, want van de geldigheid van een besluit hangt soms zeer veel af Wanneer een lid, in een proces met zijn vereeniging gewikkeld, de geldigheid van een besluit aantastte, ging de rechter, tot nog toe, het beleid van de Algemeene Vergade ring onderzoeken oordeelde hij dit beleid onjuist, dan zeide hij het besluit is niet in overeenstemming met de vereischten van billijkheid en redelijkheid dus het is nietig Voorde stevigheid van de vereenigingen vormde deze rechtspraak wel eenigszins een gevaar. Nu heeft echter kort geleden de Hooge Raad een arrestgewezen, dat bestemd schijnt te zijn om deze rechtspraak in andere richting te buigen. Een coöp. vereeniging had een verlies geleden. Dit was omgeslagen over de leden. Met een erfgenaam van een lid ontstond een proces hierover. De erfgenaam beweerde het besluit tot omslag is ongeldig, want het verlies was, althans gedeeltelijk, veroorzaakt door wanbeheer van het Een uitspraak van den Hoogen Raad noemt men niet „vonnis", doch „arrest". bestuur dus had het verlies, althans een deel daarvan, ten laste van het bestuur, en niet ten laste van de leden, moeten worden gebracht. De Rechtbank besliste als de erfgenaam bewijst, dat het bestuur zich inderdaad aan wanbeheer heeft schuldig gemaakt, is het besluit tot omslag ongeldig. De vereeniging ging van dit vonnis in cassatie. De Hooge Raad stelde de vereeniging in het gelijk. Het College overwoog o.m. dat het een kwestie van beleid is, of een vereeniging een door onrechtmatig handelen van haar bestuur berokkend verlies op de bestuursleden zal verhalen; dat het oordeel, wat in een gegeven geval dat beleid vordert, in be ginsel berust bij het bevoegde orgaan d e Algemeene Vergadering) en dat een te dier zake genomen besluit slechts dan kan worden aangetast, indien bepaalde o m- standigheden worden aangegeven, op grond waarvan in het gegeven geval moet worden aangenomen, dat het de grenzen, welke redelijkheid en billijkheid stellen, te buiten is gegaan. Het niet aanspreken van de bestuurders in privé, aldus de Hooge Raad verder, maakt het besluit tot omslag zonder meer niet onredelijk en onbillijk en dus onverbindend. Een korte toelichting op deze uitspraak is voor de be- oordeeling van haar beteekenis misschien niet overbodig. De Hooge Raad zegt, dat beleidskwesties in beginsel berusten bij de Algemeene Vergadering. Dit is een duide lijke vingerwijzing aan de rechterlijke macht om zich niet te veel met beleidskwesties in te laten, om dus over het algemeen de autoriteit van de Algemeene Vergadering te erkennen. Dit beteekent voor de besluiten der Algemeene Vergadering uit den aard der zaak een flinke versteviging. De woorden ,,in beginsel" brengen echter mede, dat de Hooge Raad den rechter niet gehéél verbiedt beleidskwes ties te beoordeelen. Hij mag een besluit beoordeelen en nietig verklaren, maar alléén dan, wanneer bepaalde om standigheden worden aangegeven, op grond waarvan moet worden aangenomen, dat het besluit de grenzen van rede lijkheid en billijkheid overschrijdt. De omstandigheid, dat het bestuur een deel van het verlies veroorzaakt had, achtte de Hooge Raad op zich zelf niet voldoende om de nietigheid van het besluit tot omslag van het verlies over de leden aan te nemen. Om dit goed te begrijpen, moet men weten, wat de advocaat van de vereeniging in cassatie had aangevoerd. Hij had gezegd Het niet-verhaal nemen op het bestuur kan allerlei geldige redenen hebben. Het is b.v. mogelijk en dit is, was ook door de vereeniging beweerd dat er geen voldoende verhaal op de bestuursleden was. Het is mogelijk, dat het aanspreken van de bestuurders zulk een deining zou hebben veroorzaakt, dat het niet in het belang der vereeniging zou zijn geweest. Het is mogelijk, dat de bestuurders zich in ander opzicht zóó verdienstelijk tegen over de vereeniging hadden gemaakt, dat het onbillijk zou zijn geweest om hen te straffen voor een of meer tekort komingen. En zoo kunnen er allerlei omstandigheden zijn, die het verklaarbaar en verdedigbaar maken, dat het ver lies geheel over de leden is omgeslagen en dat geen verhaal op de bestuurders is genomen. Nu schijnt het de bedoeling van den Hoogen Raad te zijn, dat het lid, dat het besluit aantastte, niet alleen had

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1939 | | pagina 3