NOG EEN BESCHOUWING OVER
DE BOERENLEENBANKEN.
De schrijver begint met een herinnering aan de
minder gunstige beoordeeling van de Boeren
leenbanken door enkele vooraanstaande bank-
menschen. Hij maakt melding van de critiek, die
de toenmalige president der Nederlandsche Bank
in het jaarverslag 1925/26 dezer instelling heeft
geuit en van de sombere voorspelling omtrent de
toekomst van het Boerenleenbankwezen, die
Mr. van Hengel, destijds directeur der Amster-
damsche Bank, in 1929 heeft gegeven.
Voor zoover ons bekend, is in de landbouwcrisis
wetgeving nooit op de credietzijde van het land
bouwvraagstuk de aandacht gevestigd. Toch
meenen wij, dat een steun aan den landbouw ook
was te verdedigen als indirecte steun aan het
landbouwcredietwezen. Dit bankwezen heeft in de
ruim 40 jaren van zijn bestaan een zoo vooraan
staande plaats in het economisch leven van ons
land ingenomen, dat het uit economisch, finantieel
en sociaal oogpunt onjuist zou zijn geweest om dit
bankwezen aan ineenstorting prijs te geven. Er
kend moet dan echter worden, dat de indirecte
steun aan dit bankwezen verleend in relatieven
zin van veel grooteren omvang is geweest dan de
steun, welken het Nederlandsche en het Indische
bankwezen door staatsinterventie op economisch
gebied in den ruimsten zin des woords (contigen-
ieeringen, restrictie-overeenkomsten, monetaire
politiek, enz.) hebben ondervonden."
4
DE RAIFFEISEN-BODE
In ons vorige nummer maakten wij melding van een
belangwekkende beschouwing over de Boerenleenbanken
in het Economisch-Statistisch Maandbericht. Hierop is
thans gevolgd een artikel over het Boerenleenbankwezen
in Economisch-Statistische Berichten (nummer van 14 Juni
j.1.). Dit artikel is getiteld „De Beteekenis van het Boeren
leenbankwezen in Nederland" en is van de hand van den
Redacteur-Secretaris van genoemd periodiek Dr. H. M. H.
A. van der Valk.
Tegenover dit gebrek aan waardeering (dat overigens
niet alleen bestaat bij bankmenschen uit de praktijk, maar
ook bij wetenschappelijke economisten) wijst de Schrijver
op het feit, dat de Boerenleenbanken zonder ernstige
kleerscheuren de depressie zijn doorgekomen en dat zij op
het oogenblik een vooraanstaande plaats innemen in het
nationale credietapparaat.
Enkele interessante passages uit dit gedeelte van het
artikel meenen wij den lezer niet te mogen onthouden
„Terwijl het voldoende bekend is, dat het stelsel van de
credietverleening op korten termijn de Nederlandsche
handelsbanken behoed heeft voor een ineenstorting, zooals
in de groote depressie in het bankwezen in verschillende
andere landen is voorgekomen, is het minder bekend, aan
welke oorzaken het is toe te schrijven, dat het boeren
leenbankwezen zich eveneens in deze depressie heeft
kunnen staande houden. Dit is daarom des te merkwaar
diger, omdat dit bankwezen slechts over geringe eigen
middelen beschikt en op vrij groote schaal eveneens cre-
dieten op langen termijn verleent.
Dat het boerenleenbankwezen zich, on
danks de geweldige deflatie in Nederland,
heeft kunnen handhaven, is wel een vol
doende bewijs voor de krachten het be
staansrecht van dit bankwezen.1) Keynes heeft
in een van zijn geschriften eens de uitspraak gedaan
„there is a kind of deflation no bank can stand" het
Nederlandsche bankwezen echter heeft dan toch in al zijn
geledingen het bewijs geleverd, dat het een zeer groote
deflatie weerstand kan bieden. Er zij hier echter
onmiddellijk aan toegevoegd, dat het boe
renleenbankwezen zeer grooten steun
heeft ondervonden van de landbouwcrisis
wetgeving. Het heeft echter tot 1933 geduurd, voordat
op alle gebieden van den landbouw steun werd verleend.
Het boerenleenbankwezen in Nederland is dan ook enkele
jaren blootgesteld geweest aan de zeer ongunstige gevolgen
van de catastrophale prijsdaling in den Landbouw.
Een onvoorzichtig geleid bankwezen zou zonder twijfel
in een dergelijke periode groote verliezen hebben geleden
en met ineenstorting zijn bedreigd. De geschiedenis van het
boerenleenbankwezen in België is daarvoor uiterst leer
zaam. Afgezien echter van het in het algemeen voorzich
tige beleid, ligt de kracht van het boerenleenbankwezen
hier te lande ook in de gedifferentieerde structuur van den
Nederlandschen landbouw. Immers, toen in de jaren 1929
en 1930 de toestand in den akkerbouw reeds zeer ongunstig
was, waren de prijzen van de zuivelproducten nog alleszins
bevredigend.
In dit opzicht is de Nederlandsche Landbouw niet te
vergelijken met dien van verschillende andere landen. Bij
een vergelijking en beoordeeling van het stelsel van de
boerenleenbanken wordt dit verschil onvoldoende in het
oog gehouden. Dit is ook ons bezwaar tegen het rapport
van den Volkenbond over het agrarische landbouwcrediet,
waarin dit punt in het geheel niet ter sprake wordt ge
bracht.
De vraag kan inderdaad gesteld worden, of het boeren
leenbankwezen zich had kunnen handhaven, indien maat
regelen tot prijscorrectie in den Landbouw niet hadden
plaats gevonden. Hoewel het moeilijk is zich in te denken,
in welken toestand de Landbouw in dat geval zou zijn ge
komen, meenen wij, dat dit bankwezen waarschijnlijk
ineengestort zou zijn, indien de prijzen op het lage peil van
de wereldmarkt waren gebleven, indien niet een monetaire
correctie had plaats gevonden en indien in het overige deel
van het economisch leven niet een voldoende aanpassing
was tot stand gekomen.
De Schrijver vergelijkt dan de plaats van het algemeene
bankwezen en die van het Boerenleenbankwezen in het
nationale credietapparaat en komt hierbij tot de conclusie,
dat de bedrijfscredieten van alle Boerenleenbanken
Spatiëeringen e.d. van ons (Red. R.B.)
2) D.i. Er is een soort deflatie, die geen enkele Bank kan doorstaan.
Het lijkt ons moeilijk het belang van den indirecten steun aan de
Boerenleenbanken door de landbouwcrisiswetgeving en het belang van
den indirecten steun aan het algemeene bankwezen door contingen-
teeringen enz. af te meten en te vergelijken! (Red. R.B.).