HET 15 VAN BELANG Ligt het op den weg van den kassier om inlichtingen te geven aan een incasso-bureau DE RAIFFE1SEN-B0DE 3 le. spaargelden, die het zuivere karakter van een beleg ging dragen en die voor de stabiliteit en liquiditeit van de bank van het grootste belang zijn (Bij de Boerenleenbanken zullen deze hoofdzakelijk in Grootboek I worden aangetroffen.) 2e. spaargelden en deposito's die het karakter van tijde lijke beleggingen dragen. In den regel zal slechts een gering gedeelte dezer gelden als „vast" kunnen wor den aangemerkt (Bij de Boerenleenbanken zullen deze gelden worden aangetroffen in Grootboek I, doch in vele gevallen nog meer in Grootboek III.) 3e. spaargelden en deposito's die uitsluitend gedeponeerd worden door personen die van een rentevoordeel wil len profiteeren en zoo spoedig zij een betere gelegen heid meenen gevonden te hebben weer verdwijnen. Daar geen enkele zekerheid bestaat, dat deze gelden ge durende een zekere periode zullen blijven, hebben ze voor de bank geenerlei beteekenis en moeten zooveel mogelijk geweerd worden. Wij hebben hiermede in groote trekken uiteengezet den aard der z.g. „vreemde middelen" waarover een Boeren leenbank de beschikking heeft. De eigen middelen der Boerenleenbanken, n.1. de reëele reserves hebben inderdaad een vast karakter. Deze mid delen zijn uit de winsten der bank overgespaard. Uit het overzicht der vreemde middelen zal nu tevens blijken, dat een bank erop zal mogen rekenen, dat een zeker gedeelte der bij haar gedeponeerde gelden, al hoewel direct opzegbaar, feitelijk op langen termijn werd gedeponeerd. De vraag zal nu gesteld kunnen worden le. welk gedeelte werd op langen termijn gedeponeerd 2e. voor welke periode werden deze gelden gebracht. Het is zeer moeilijk hierop een antwoord te geven. De graad van „vastheid" der gedeponeerde gelden is in de eene streek veel grooter dan in de andere. Zoo zullen in centra met een snel wisselende bevolking, waar bedrijven nogal eens van eigenaar verwisselen, de „vastheid" der gedeponeerde gelden over 't algemeen minder zijn, dan in streken, waar de bevolking weinig wisselt en de bedrijven dooreengenomen lang in de fa milies blijven. Welk gedeelte der spaargelden op langen termijn wer den gedeponeerd en voor welke periode deze deposito's gebracht zijn, zal dus voor iedere streek en vaak voor iedere bank weer afzonderlijk verschillend zijn. Bij de beoordeeling der „vastheid" der bij de bank ge deponeerde gelden zal er verder nog rekening mede gehouden moeten worden, of het totaal bedrag der spaargelden en deposito's over een groot aantal rekenin gen is verdeeld en de bank dus een groot aantal kleinere spaarsaldi en deposito's heeft, dan wel of zich onder de spaargelden en deposito's posten tot een naar verhouding groot bedrag bevinden. Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat ook wanneer deze grootere saldi een „vast" karakter dragen, de kans, dat de bank zich voor de noodzakelijkheid zal geplaatst zien om plotseling belangrijke bedragen der bij haar gedepo neerde gelden terug te betalen, veel grooter zal zijn in dien zich hieronder deposito's tot aanzienlijke bedragen bevinden, dan wanneer het totaal bedrag meer gelijkmatig over vele rekeningen is verdeeld. Betreffende de „vastheid" der bij de gezamenlijke Boerenleenbanken gedeponeerde gelden geven in de eerste plaats de gepubliceerde totaalcijfers per 31 December van elk jaar eenig inzicht. Wij hebben deze cijfers eens nagegaan vanaf 1913 tot heden. Daarbij bleek, dat de spaargeldsaldi bij het einde van een bepaald jaar vergeleken met het einde van het daaraan voorafgaande jaar tot 1930, steeds een stijging te zien gaven. Daarna trad een tijdelijke daling in. Vanaf 1925 t/m 1937 is de loop dezer saldi als volgt In millioenen (inclusief Boerenleenbanken, die tevens een aankoopbedrijf beheeren) 31 December 1925 241 6 254 7 274 8 302 9 324 1930 344 1 327 2 300 3 300 4 309 5 308 6 316 7 342 De mogelijkheid zou kunnen bestaan, dat in den loop van een jaar zeer belangrijke dalingen voorkwamen, die tegen het einde van het jaar weer bleken te zijn opgeheven, waardoor deze cijfers dus belangrijk aan beteekenis zou den verliezen. Bij het nagaan der maandelijksche totaalsaldi der spaar gelden zal inderdaad blijken, dat in den loop van een jaar die saldi lager zijn dan, in het begin van het boekjaar. In verhouding tot het totaalbedrag der spaargelden is deze daling evenwel gering. Uit deze gegevens blijkt ons, dat in 't verleden, waarin toch momenten van groote spanningen en geschokt ver trouwen bij het beleggend publiek voorkwamen, te allen ijijde een groot bedrag der bij de bank gedeponeerde gelden bleef staan. Wij achten het dan ook niet gewaagd aan te nemen, dat ook in de toekomst de banken steeds op een zeker mini mum van gedeponeerde gelden zullen mogen bliiven rekenen. Bij het ontwerpen der z.g. dispensatie-regeling, waarover in een der volgende artikelen gehandeld zal wor den is met deze opvatting gegrond op de ervaring rekening gehouden. De Kassier van een onzer Boerenleenbanken stelde ons ervan in kennis, dat hem door een incasso-bureau was gevraagd, of hij bereid was van tijd tot tijd inlichtingen te verstrekken omtrent personen, die in zijn gemeente woonachtig zijn. Bedoelde Kassier voegde hieraan toe, dat hij van meening was, dat het niet op zijn weg lag om hierin te treden, en dat het wellicht van belang zou zijn, in ons orgaan erop te wijzen, dat dit in het algemeen voor kassiers van Boerenleenbanken geldt. Wij zijn het met deze mecning geheel eens. Wanneer een kassier „correspondent" (zooals dat heet) van een incasso bureau wordt, komt hij maar al te licht in botsing met het bankgeheim. Hij komt dan in de verleiding om inlichtingen te geven omtrent zaken, die hij feitelijk alleen kent, omdat hij kassier is. Dit is verkeerd, en als het bekend mocht worden, zou het zeer schadelijke gevolgen kunnen hebben zoowel voor de Bank als voor den Kassier persoonlijk dat men van elke wijziging in Bestuur of Raad van Toezicht terstond mededeeling doet aan de Centrale Bank.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1939 | | pagina 3