Niettemin blijft het bezwaar van een gering be drag aan eigen middelen bestaan. Verdere ver sterking van het gestort kapitaal en/of reserves is met het oog op groote risico's noodzakelijk." Aansprakelijkheid van de erfgenamen van de vrouw voor de schulden van den man. DE RAIFFEISEN-BODE IOI gebieden in den landbouw nog steeds een dringend vraag stuk is. In welke mate daardoor het coöperatieve boerenleen bankwezen als geheel schade lijdt, valt niet na te gaan. Een verbetering van de positie van dit bankwezen heeft in de laatste jaren plaats gevonden door de stijging van de land- prijzen. Ook de stijging van de eigen middelen ten opzichte van de verleende bedrijfscredieten, zoowel bij de Centrales als bij de aangesloten banken, is een gunstig verschijnsel. De schrijver besluit met de volgende belangwekkende opmerkingen ,,0p dit punt raken wij een van de veranderingen, die zich in de laatste jaren in het agrarische credietwezen heeft vol trokken. De huidige landbouwpolitiek streeft naar een ver goeding van de onmisbare productiekosten. Catastrophale prijsdalingen, zooals in de periode 1930'32 zijn voorge komen, zijn daardoor uitgesloten. Deze nieuwe prijspolitiek op agrarisch gebied geeft ook aan het landbouwcredietwezen een niet te onderschatten steun. Immers, tot dusverre was het agrarische bedrijf en daarmede ook indirect het landbouwbankwezen blootgesteld De schrijver vat „landbouw" op in ruimen zin, zoodat b.v. ook de tuinbouw er onder valt. aan een ongelimiteerd prijsrisico en een technisch risico. Het technische of oogstrisico is echter in zijn vollen omvang blijven bestaan en daarmede ook in min of meer belangrijke mate de schommelingen in het totale agrarische inkomen. De tweede belangrijke verandering in de landbouwpolitiek de beperking van de productie op verschillende gebie den heeft een meer directen invloed op het bedrijf van de landbouwbanken. Tengevolge van talrijke productie- en teeltregelingen is de periode van groote expansie in den Nederlandschen land bouw althans voorloopig voorbij. Dit verschijnsel be ïnvloedt de credietpolitiek van de Boerenleenbanken. Tezamen met de voorzichtige bedrijfspolitiek, welke onder invloed van de gevolgen van de depressie wordt gevoerd, leiden deze factoren eerder tot een in krimping dan tot een uitzetting van het agrarische credietvolumen. Deze ontwikkeling weerspiegelt zich ook in de vergroote liquiditeit. Deze gang van zaken vertoont dus een groote overeen komst met het inkrimpingsproces in het algemeene bank wezen, dat zich momenteel in een toestand van overliquidi- teit bevindt. In het algemeene bankwezen heeft de inkrimping van de credietverleening aan het bedrijfsleven echter veel grootere afmetingen aangenomen. Het totaal bedrag aan verleende credieten van het Boerenleenbank wezen in Nederland is thans grooter dan het bedrag aan debiteuren van de 4 groote Nederlandsche banken. Hier mede is de beteekenis van het coöperatieve Boerenleen bankwezen in het Nederlandsche credietapparaat wel zeer duidelijk aangegeven." Het komt meerdere malen voor, dat een Bank een vor dering heeft op een debiteur, op wien geen verhaal meer mogelijk is. Er bestaan echter gevallen waarin dan toch nog verhaal te vinden is in een richting, waarin men het niet pleegt te zoeken, en wel bij de erfgenamen van de vrouw van den schuldenaar. Deze erfgenamen zijn voor de helft der schuld aansprakelijk in die gevallen, waarin de schulde naar in gemeenschap van goederen gehuwd is geweest doch zijn echtgenoote, nadat de schuld is aangegaan, is overleden. De schuld aan de Bank valt dan in de bestaand hebbende huwelijksche goederengemeenschap en derhalve, doch dan voor de helft, in de nalatenschap van de vrouw. Vooral wanneer de vrouw is overleden vóór dat de ge volgen van de crisis duidelijk voelbaar waren geworden, ziet men vaak dat de erfgenamen hare nalatenschap zuiver heb ben aanvaard en zoodoende aansprakelijk zijn geworden voor de betaling van de helft der schulden van den man, doch ieder der erfgenamen slechts voor een evenredig deel. Dit geldt zoowel gedurende het leven van den man als na diens overlijden, zelfs indien de erfgenamen zijn nalatenschap hebben verworpen. Stel b.v. dat de man in 1925 een geldleening heeft aan gegaan van 3.000,en dat zijn echtgenoote in 1930 is overleden, terwijl toen de schuld nog bedroeg 1.500, Deze schuld valt dan voor de helft in hare nalatenschap, dus voor 750,Hare erfgenamen zijn haar man en hare vier kinderen, die dan ieder voor 1/5 deel van 750,of 150,— aansprakelijk zijn (aangenomen, dat de vrouw geen testament heeft gemaakt), zoodat van ieder van deze erfge namen ook betaling van f 150,vermeerderd met de rente, gevorderd kan worden. Mochten tusschen 't tijdstip waarop de vrouw is overleden en dat, waarop de erfgenamen worden aangesproken, nog afbetalingen door den man hebben plaats gevonden, neem b.v. aan in bovenstaande geval tot f 300,dan komen deze afbetalingen ook ten goede aan de erfgenamen van de vrouw. De erfgenamen kunnen dan ieder voor hun deel, zijnde der halve één vijfde deel van de helft van 1.500,verminderd met 300,dus voor één tiende deel van 1.200,worden aangesproken. In het bovenstaande komt geene wijziging, indien b.v. bij de scheiding en deeling van de huwelijksche goederen gemeenschap en van de daarin vervatte nalatenschap van de vrouw alle baten en schulden, dus ook, of o.a. de schuld aan de Bank, aan den man zijn toebedeeld geworden. De scheiding en deeling is eene handeling, die uitsluitend bin dend is tusschen de erfgenamen onderling, maar die derden niet bindt, zoodat tegenover derden (hiertoe behooren ook de schuldeischers) de tusschen de erven getroffen regelingen zonder eenige waarde zijn. De erven moeten dan maar weer verhaal zoeken op hun mede-erfgenaam, aan wie de schuld was toebedeeld geworden. Ten einde mogelijk misverstand te voorkomen vestigen wij er nog de aandacht op, dat ook al worden de erfgenamen der vrouw aansprakelijk voor een deel der schulden, be staande op het moment van haar overlijden, de man des niettegenstaande voor de volle schuld aansprakelijk blijft. Wij geven dan ook in overweging om in de gevallen, dat de echtgenoote van een finantieel zwakken debiteur of borg (al het bovenstaande geldt eveneens ten aanzien van borgen) is vóóroverleden, na te gaan of zich een verhaalsmogelijk- heid als door ons bedoeld voordoet, en in het bevestigend geval de Juridische Afdeeling der Centrale Bank daarmede op te hoogte te stellen, onder opgave van alle gegevens die op het geval betrekking hebben. De Juridische Afdeeling kan de erfgenamen van de vrouw alsdan aanschrijven tot betaling van hun evenredig deel in de schuld. Bij een der bij ons aangesloten Banken heeft dit reeds in een paar gevallen er toe geleid, dat op een oninbaar geacht bedrag alsnog een deel van de erfgenamen der vrouw werd ontvangen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1939 | | pagina 5