EEN BELANGWEKKENDE BESCHOUWING
OVER DE BOERENLEENBANKEN.
DE RAIFFEISEN-BODE
Als een der verschillen tusschen de Boerenleenbanken en
de algemeene banken noemt de schrijver ook het feit, dat de
Boerenleenbanken meer credieten op langen of middelbaren
termijn verleenen, ondanks het feit, dat haar eigen middelen
(kapitaal en reserves) veel geringer zijn dan die van de
algemeene banken. „Tot deze credietverleening op langen
te/mijn zijn de Boerenleenbanken in staat doordat de aan
haar toevertrouwde deposito s in het algemeen een stabieler
karakter dragen dan de deposito's van de algemeene
banken."
IOO
Aan het Boerenleenbankwezen valt niet dikwijls de eer
te beurt het voorwerp te zijn van wetenschappelijk econo
misch onderzoek, Het is daarom met genoegen, dat wij mel
ding maken van een studie over de Boerenleenbanken, die
verscheen in het Economisch-Statistisch Maandbericht (uit
gave van het Ned. Economisch Instituut te Rotterdam) van
28 April j.1.. Niet alleen de verschijning dezer studie op
zichzelf doet ons genoegen; wat wij nog meer waardeeren is,
dat zij zulk een goed en objectief beeld van het Boerenleen
bankwezen geeft en dat zij zulke belangwekkende gegevens
er over bevat. De schrijver verstaat blijkbaar de kunst om
zich ook in een ongewone economische materie, zooals het
Boerenleenbankwezen, geheel in te werken.
De studie is getiteld: „De Boerenleenbanken in
Nederland in de depressi e". Het doel er van is
na te gaan welken invloed zij van de depressie hebben
ondergaan en hoe zij zich er onder gehouden hebben. Als
inleiding geeft de schrijver enkele beschouwingen van alge-
meenen aard over de verschillen tusschen de Boerenleen
banken en de algemeene banken, de organisatie van het
Boerenleenbankwezen, de samenwerking tusschen de Cen
trale en de Locale Banken die voor insiders wel niets
nieuws bevatten, maar die voor buitenstaanders o.i. zeer
belangwekkend zijn. Trouwens ook de insider leest deze
inleidende beschouwingen met genoegen, omdat er uit blijkt,
dat de schrijver het coöperatieve landbouwcrediet begrijpt
en omdat hij hier en daar rake opmerkingen plaatst. Zoo
zegt hij b.v., na te hebben gewezen op de voordeelen der
locale werking der Boerenleenbanken: „Aan den anderen
kant brengt een te vriendschappelijk contact van de bank-
leiding met de credietnemers ook vaak gevaren van te
vrijgevige credietverleening met zich mede." Maar, zoo
wordt hieraan toegevoegd „Deze gevaren worden vermin
derd door het vergaande toezicht van de Centrale op de
Locale Banken."
Dat de schrijver het Boerenleenbankwezen begrijpt, blijkt
ook uit de volgende zinnen: „Verder moet hierbij niet uit
het oog worden verloren, dat er in de organisatie van
Boerenleenbanken nog iets anders leeft dan het zuiver
commercieele egoïsme en dat in dit credietstelsel ook reke
ning wordt gehouden met zedelijke waarden. Dit uit zich
o.a. in het feit, dat het beheer on- of laag bezoldigd plaats
vindt en dat mede daardoor de kosten en de debetrente
laag zijn."
Wat nu betreft het eigenlijke onderwerp der studie de
invloed der depressie op de Boerenleenbanken hierover
zegt de schrijver interessante dingen, waarvan wij enkele
den lezer niet willen onthouden.
Hij wijst om te beginnen op de sterke daling der
deposito s (spaargelden) bij de Boerenleenbanken in
de eerste crisisjaren. In de jaren 1930 t/m 1933 daalden zij
maar liefst met 60 millioen. Bij de particuliere spaar
banken daarentegen was er in die jaren nog een geringe
stijging. Hoe dit verschil te verklaren?
Cursiveeringen enz. in deze en volgende citaten zijn van ons.
[Red. R.B.).
De schrijver richt hiertoe het oog op de hevige crisis in
den landbouw, die in die eerste jaren nog niet krachtig werd
bestreden (de Landbouwcrisiswet dateert van 1933). „Met
vrij groote zekerheid" aldus zijn conclusie „mag
daarom worden aangenomen, dat de crisis in den
landbouw tot een intering van spaar
kapitaal heeft gelei d." Hierop wijst ook de ver
meerdering der voorschotten, die in de jaren 1929 t/m 1931
nog is voorgekomen; deze vermeerdering was niet het gevolg
van betere zaken in den landbouw, daar het prijspeil van
landbouwproducten in genoemde jaren met 18 is gedaald.
De boeren hadden dus meer geld noodig omdat zij inteerden.
De schrijver constateert ook „dat er een v r ij
groote mate van overeenstemming be
staat tusschen het verloop der middelen
van de Boerenleenbanken en de voortge
schreden depressie in den landbouw."
Misschien zal een lezer bij zichzelf zeggen, dat dit nogal van
zelf spreekt en dat men geen geleerde beschouwingen be
hoeft te houden om dit te begrijpen. Inderdaad, dit is zoo;
maar met dat al is het toch interessant om een en ander
duidelijk en met cijfers geïllustreerd voor zich te zien
uiteengezet.
Aan zijn conclusie, dat de landbouwcrisis een vrij aanzien
lijken terugslag op het boerenleenbankwezen heeft gehad,
knoopt de schrijver nog de volgende opmerkingen vast,
waarvan elk lezer van ons blad ongetwijfeld met genoegen
zal kennis nemen
„Belangrijker is echter, dat het coöperatieve Boeren
leenbankwezen zich in de groote landbouwdepressie
heeft kunnen staande houden. Het heeft op het oogen-
blik geen belang om de vraag te onderzoeken, of een
voorzetting of verscherping van de agrarische depressie
hetgeen zonder regeeringssteun zou hebben plaats
gevondendit bankwezen niet zeer ernstige schade zou
hebben berokkend. In elk geval is het feit, dat de groote
prijsdaling, ondanks de credietverleening op langen
termijn, niet tot een ineenstorting van dit bankwezen
heeft geleid, een bewijs, dat het coöpera
tieve bankwezen voorzichtig is geleid.
Dit verschijnsel bevestigt opnieuw, dat dit bank
wezen een zeer nuttige schakel in het
financieele apparaat van ons land
vorm t."
„De voorschotten van de locale banken," zoo gaat de
schrijver voort, „zijn sedert 1932 niet onaanzienlijk gedaald,
terwijl tegelijkertijd de spaargelden weer iets zijn gestegen.
De daaruit voortvloeiende verbeterde liquiditeit van de
locale banken is vooral in een stijging van de bij de Centrales
gedeponeerde gelden tot uiting gekomen. De liquide activa
van de locale banken bestaan namelijk vrijwel uitsluitend
uit vorderingen op de Centrales. De positie van de
locale banken hangt dus, naast den aard
der voorschotten, in hooge mate af van de
liquiditeit der Centrale."
Volgt een interessante vergelijking van de twee Centrales,
terwijl het artikel wordt besloten met een paragraaf over de
momenteele positie der Boerenleenbanken, waaruit wij nog
het volgende aanhalen:
„Het is aan geen twijfel onderhevig, dat onder de voor
schotten ook dubieuse posten schuilen als overblijfsel van de
gevolgen van de ernstige prijsdaling. Immers, het is vol
doende bekend, dat de druk van de vaste lasten op bepaalde