76
DE RAIFFEISEN-BODE
Duidelijksheidshalve geven wij nog even een samen
vatting van het bovenstaande:
Men kan het spaargeld van een overledene uitbetalen
1. aan alle rechtverkrijgenden gezamenlijk
2. aan hun gemachtigde
3. aan iederen rechtverkrijgende zijn portie
4. na boedelscheiding aan dengene, wien het spaar
geld is toebedeeld
5. als er een executeur-testamentair is: aan den exe
cuteur, die het recht van inbezitneming heeft, mits de uit
betaling geschiedt binnen een jaar, nadat de executeur
de gelegenheid tot inbezitneming heeft gekregen en mits
er geen erfgenamen zijn, die recht hebben op een wette
lijk erfdeel.
Uitbetaling aan den aanbrenger van het boekje.
De bepaling, dat de Spaarbank is gekweten door beta
ling aan den aanbrenger van het boekje, is in de praktijk
van groot belang. Tallooze malen wordt op grond van
deze bepaling uitbetaald aan een zoon, knecht, enz. van
den inlegger, zonder dat deze laatste een formeele vol
macht heeft afgegeven.
Intusschen is het noodzakelijk, dat men zich rekenschap
ervan geeft, dat de bepaling met een zekere beperking
moet worden toegepast.
Wat is haar grond, haar zin? Dat de Spaarbank gelden
aan den aanbrenger mag uitbetalen, omdat zij mag ver
trouwen, dat de inlegger het boekje aan den aanbrenger
heeft gegeven met het doel om voor hem uitbetaling te
vragen. De bepaling dient dus om den inlegger, die door
een ander geld wil laten halen, te ontslaan van den last
om dien ander een formeele volmacht af te geven; de in
legger geeft hem eenvoudig het boekje, en dit legitimeert
hem bij de bank als bevoegd tot opneming van het spaar
geld.
Hieruit vloeit voort, dat de bepaling niet toepasselijk is
in die gevallen, waarin de bank weet of vermoeden kan,
dat de aanbrenger het boekje niet van den inlegger heeft
meegekregen, dat het vertoon van het boekie niet berust
op een verzoek van den inlegger om geld voor hem te
halen. De bepaling is dus b.v. niet toepasselijk, wanneer
de inlegger aan de bank heeft medegedeeld, dat hij zijn
boekje kwijt is, en wanneer vervolgens iemand anders
geld op dat boekje komt halen. Zij is evenmin toepasselijk,
wanneer een landlooper aan komt zetten met het boekje
van een rijken boer. Zij is evenmin toepasselijk, wanneer
degene, die geld wil opnemen, het boekje van den kassier
ontvangt, omdat het juist ter kantore van de Bank be
rustte.
Deze drie gevallen zijn duidelijk. In de praktijk zal men
natuurlijk twijfelgevallen tegenkomen. Een van die twijfel
gevallen is, dat een der erfgenamen van een overleden in
legger met diens boekje komt en uitbetaling van het saldo
vraagt. Hij is aanbrenger van het boekje. Toch betwijfelen
wij, of de Bank hem op grond hiervan mag uitbetalen. Mag
zij aannemen, dat hij namens alle rechtverkrijgenden van
den inlegger komt? Zal er veelal geen reden voor haar
zijn om de veronderstellen, dat hij niet namens alle recht
verkrijgenden komt? Wij meenen, dat deze laatste vraag
nogal eens bevestigend zal moeten worden beantwoord.
Stel b.v. het geval, dat een inwonende zoon kort na het
overlijden geld komt halen, terwijl de andere erfgenamen
zeer verspreid wonen dan kan men toch wel vermoeden,
dat de inwonende zoon niet met alle andere erfgenamen
overleg heeft gepleegd over het opnemen van het spaar
geld.
Van ter hand stelling van het boekje door de rechtver
krijgenden aan den aanbrenger, om geld te gaan opnemen,
zal in de praktijk ook niet dikwijls sprake zijn. In de prak
tijk zal het meestal zóó gaan een der kinderen vindt het
spaarboekje van den overledene, of hij weet reeds dat het
er is hij denkt wij hebben geld noodig voor de begrafe
nis, voor de doktersrekening, voor de voorzetting van het
bedrijf, e.d., en hij gaat vervolgens met het boekje naar
de Bank om geld op te nemen.
Al willen wij dus niet positief zeggen, dat de bepaling
over betaling aan den aanbrenger bij overlijden van den
inlegger toepassing mist, haar toepasselijkheid schijnt ons
in sommige gevallen toch wel aan eenige twijfel onder
hevig, en derhalve adviseeren wij om den veiligen weg te
bewandelen en over het algemeen bij overlijden van ge
noemde bepaling geen gebruik te maken. Hierboven is
reeds gebleken, dat wij dit advies niet beschouwen als een
wet van Meden en Perzen, en dat wij in gevallen, waarin
het gaat om bescheiden bedragen en waarin geen vuiltje
aan de lucht is, geen bezwaar ertegen willen maken, dat
de Kassier uitbetaalt aan den erfgenaam, die het boekje
aanbrengt.
Dat de Bank niet verplicht is aan den aanbrenger van
het boekje uit te betalen, wordt ten overvloede vastge
legd door art. 10 lid 3 van het Spaarbankreglement zij
kan hem den eisch stellen dat hij een volmacht vertoont.
Uitbetaling van Spaargeld van rechtspersonen.
Aan wie(n) kan spaargeld van rechtspersonen (vereeni-
gingen, waterschappen, gemeenten, enz.) worden uitbe
taald?
In de eerste plaats aan het geheele bestuur van de
rechtspersoon. Dit is echter geen regel zonder uitzonde
ringen. Bij waterschappen en gemeenten is de medewer
king van den ontvanger die in den regel geen deel uit
maakt van het bestuur vereischt.
In de tweede plaats aan diegenen die bij de statuten
van de rechtspersoon of bij de wet zijn aangewezen tot
haar bevoegde vertegenwoordigers. In de statuten van de
meeste Coöperatieve Landbouwersaankoopvereenigingen
b.v. vindt men de bepaling, dat twee bestuursleden het
recht hebben voor de vereeniging op te treden en te
teekenen. Dan behoeft dus niet het geheele bestuur de
kwitantie voor opname van spaargeld der vereeniging te
teekenen en kan met de handteekening van twee bestuurs
leden genoegen worden genomen. In de meeste Water
schapsreglementen staat, om een ander voorbeeld te
noemen, dat de voorzitter en de secretaris van het Water
schapsbestuur alle van het Waterschap uitgaande stukken
teekenen. Dan behoeft dus niet het geheele Waterschaps
bestuur de kwitantie voor terugbetaald spaargeld te
teekenen. Wij moeten, ter voorkoming van misverstand,
hieraan terstond toevoegen, dat op grond van de
Waterschapsreglementen óók de handteekening van den
ontvanger vereischt is.
In de derde plaats kan worden uitbetaald aan een ge
machtigde. Hier geldt, wat hierboven reeds is opgemerkt,
dat een bewijsstuk der volmacht ten kantore der Bank
moet berusten. Dit bewijsstuk kan, wat betreft rechtsper
sonen, die in 't Handelsregister zijn ingeschreven, bestaan
in een uittreksel uit dat register, waaruit de bevoegdheid
van den gemachtigde blijkt. De volmacht moet natuurlijk
geteekend worden door diegenen, die daartoe krachtens
de desbetreffende statuten, wetten of reglementen be
voegd zijn.
De ontvanger van een waterschap is krachtens zijn func
tie nog niet bevoegd om zelfstandig spaargeld op te nemen.
Wanneer het Waterschapsbestuur hem hiertoe bevoegd
wil maken, moet het hem dus een daartoe strekkende vol
macht verleenen.
In de vierde plaats geldt ook ten aanzien van rechts
personen, dat uitbetaald kan worden aan den aanbrenger
van het boekje. Dit zal in de meeste gevallen een vol
macht overbodig maken. Daar het echter bij rechtsper
sonen nogal eens om belangrijke bedragen gaat, zij men
met de toepassing der bepaling omtrent uitbetaling aan
den aanbrenger hier nog voorzichtiger dan elders. Men
houde ook rekening, wat betreft publiekrechtelijke rechts
personen, met wettelijke beperkingen van de mogelijk
heid tot uitbetaling aan den aanbrenger van het boekje.
Zulk een beperking is vervat in de Gemeentewet en