GRONDSTOF VOOR EEN JAARVERSLAG.
UITBETALING VAN SPAARGELDEN AAN DERDEN.
DE RAIFFEISEN-BODE
Het jaar 1938 is voor onze Boerenleenbanken zonder
schokken verloopen. In het bijzonder verdient vermelding
dat de politieke crisis van September 1938 vrijwel onop
gemerkt aan de Boerenleenbanken voorbij is gegaan.
Opvragingen uit angst hebben niet op noemenswaardige
schaal plaats gehad, hetgeen een bewijs is, dat de spaar
ders zoo langzamerhand wel ervan overtuigd zijn, dat hun
geld bij de Boerenleenbank even veilig, zoo niet veiliger
is als elders.
Men zij voorzichtig, in het bijzonder,
wanneer het boekje bij de Bank berust.
66
Op verzoek leveren wij ook dit jaar wederom eenige
bouwsteenen, die de Voorzitters van de Jaarvergaderin
gen onzer Boerenleenbanken kunnen gebruiken bij het
opstellen van een toespraak over den gang van zaken in
het afgeloopen jaar, of die kunnen worden gebezigd voor
een schriftelijk verslag. Gelijk vanzelf spreekt kunnen wij
ons slechts bepalen tot algemeenheden bijzonderheden
betreffende de eigen Bank zal men dus zelf moeten toe
voegen.
Dat het jaar 1938 zonder schokken is verloopen, wil
overigens niet zeggen, dat het geen zorgen en teleurstel
lingen heeft gegeven. Een teleurstelling was het niet-
doorzetten van de economische opleving, die in 1937 was
ingetreden. Een teleurstelling was een ernstige herhaling
van het mond- en klauwzeer, die de resultaten van de
veehouderij ongunstig beïnvloedde.
Gelijk vanzelf spreekt, was een en ander ook merkbaar
in het bedrijf der Boerenleenbanken, al moet in één adem
hieraan worden toegevoegd, dat de voorschot- en crediet-
nemers zeer goed hun best hebben gedaan om aan hun
verplichtingen te voldoen en over het algemeen hierin
ook zijn geslaagd.
Een zorg was de geldruimte, die, in 1937 ingetreden,
zich in 1938 in steeds sterker mate voelbaar heeft ge
maakt. De geldruimte is een gevolg van de nog steeds
voortdurende depressie. De depressie brengt mee, dat er
minder zaken worden gedaan dan normaal. Dus is er
minder geld noodig voor het doen van zaken en blijft er
meer geld „braak" liggen. Voor de depreciatie van den
gulden was dit in ons land niet merkbaar, omdat er toen
veel Nederlandsch geld in het buitenland lag in verband
met de vrees voor depreciatie. Maar dit geld is na de
depreciatie teruggekeerd en heeft een grooten overvloed
van geld veroorzaakt. Deze overvloed heeft tot gevolg,
dat een groote vraag is ontstaan naar beleggingen en deze
groote vraag heeft de rente natuurlijk doen dalen. De
actie van'het zoogenaamde beleggingsfront een groep
van instellingen, die groote bedragen te beleggen hebben
heeft deze rentedaling niet kunnen voorkomen, al
heeft zij waarschijnlijk de daling der rente voor lang
loopende leeningen eenigszins geremd. De rente voor kas-
geldleeningen aan publieke lichamen is tot onder het
halve procent gedaald.
Een en ander is uit den aard der zaak aan de Boeren- j
leenbanken niet geheel voorbijgegaan. Ook zij hebben een
grooteren toevloed van gelden ondervonden dan voor
heen; en ook zij hadden moeite om voor al die gelden een
veilig en tevens loonend gebruik te vinden. Weliswaar
viel deze moeite voor een groot deel terug op de Centrale
Bank, bij wie de Boerenleenbanken haar overtollige gel
den beleggen, maar dit blijft in beginsel natuurlijk het
zelfde. Om een nóg grooteren toevloed van geld met de
daaraan verbonden moeilijkheden te voorkomen heeft de
Centrale Bank in 1938 een maatregel genomen, die hierop
neerkomt, dat een Boerenleenbank, die veel meer geld
dan normaal tot zich trekt, daarvoor een mindere rente
krijgt.
De geldruimte heeft ook bij de Boerenleenbanken ge
leid tot eenige verlaging van rente, zoowel voor spaar
gelden als voor voorschotten en credieten. Groot kon die
verlaging echter niet zijn de rente voor voorschotten en
credieten was reeds laag en de rente voor spaargelden
kon ook niet veel verlaagd worden op straffe van moge
lijk wegvloeien van een te groot deel der spaargelden
naar andere spaarbanken.
Wat het nieuwe jaar, voorzoover het nog komen moet,
ons zal brengen, is aan niemand bekend. Blijven wij ge
spaard voor politieke verwikkelingen, zooals wij hebben
gekend in 1938, dan is een verdere verlaging van de rente
niet onmogelijk. De Boerenleenbanken zullen zich langs
geleidelijken weg dan ook daaraan hebben aan te passen.
In de praktijk komt het bij onze Banken zeer dikwijls
voor, dat spaargelden worden uitbetaald aan een ander
persoon dan door wien de gelden werden ingelegd. Is deze
persoon, deze „derde", voorzien van een behoorlijke vol
macht, die aan de Bank word overgelegd (en die in haar
bezit blijft), dan is de Bank te allen tijde gedekt. Veelal
geschiedt echter de uitbetaling zonder dat zulk een vol
macht aanwezig is. In die meeste gevallen zal zulk een
betaling toch tegenover den inlegger rechtsgeldig zijn in
verband met de bepaling, voorkomende in het 2e lid van
art. 10 van het spaarreg'lement, en behelzende, dat de
Spaarbank gekweten zal zijn door betaling in handen van
den aanbrenger van het boekje. Alleen zal dit niet het ge
val zijn indien de kassier weet of althans had moeten
weten of kunnen begrijpen, dat de aanbrenger het boekje
op onrechtmatige wijze in handen heeft gekregen. Indien
naar den uiterlijken schijn aangenomen kan worden, dat
de aanbrenger het boekje op rechtmatige wijze in handen
heeft gekregen, behoeft geen verder onderzoek te wor
den ingesteld. Dit is o.i. het geval, wanneer b.v. meerdere
malen reeds door denzelfden derde een boekje is aan
geboden.
Wordt voor de eerste maal een boekje door een derde
aangeboden, dan zal het in vele gevallen toch goed en
voorzichtig zijn bij den inlegger te informeeren, of aan
den aanbrenger betaald kan worden.
In den laatsten tijd hebben zich echter een paar geval
len voorgedaan, waarbij aan een derde spaargelden wer
den uitbetaald, zonder dat deze het boekje aanbracht en
zonder dat deze een speciale volmacht overlegde. Het
boekje berustte in die gevallen om de een of andere reden
bij de Bank. Aangezien in deze gevallen de derde al eens