NOGMAALS: DE VESTIGINGSWET KLEINBEDRIJF. DE RAIFFEISEN-BODE 16 geenszins de kaspositie der boeren op het eind van het jaar, maar het streven naar liquiditeit. Dit heeft tot resul taat, dat de meeste Boerenleenbanken belangrijke saldi bij de Centrale aanhouden (welke saldi door de Centrale op zeer liquide wijze worden uitgezet) en dat slechts weinige bij haar in de schuld staan. Is „wanverhouding'' dus wel het juiste woord? Hoe grooter deze wan verhouding, des te gunstiger is het gesteld met de zoo belangrijke liquiditeit! Op blz. 272/3 schrijft Prof. Bordewijk ook iets over de Zuivelbank te Leeuwarden. Hij laat in het midden, of het een gezonde ontwikkeling is, dat aan de landbouwvereeni- gingen hooger crediet in totaal is verleend dan aan de aan gesloten zuivelfabrieken. Het is maar goed, dat de Zuivel bank er tegen kan, dat een hoogleeraar publiekelijk eenige twijfel uit aan haar gezonde ontwikkeling De twijfel is overigens ongegrond. Als men bij de aangesloten Zuivel fabrieken de Frico en de Coöp. Condensfabriek meerekent (hetgeen logisch is, want deze coöperaties zijn verleng stukken der zuivelfabrieken) is de verhouding anders dan Prof. Bordewijk aanneemt. „In 1930", zoo lezen wij verder „was er één crediet van 2 millioen verleend aan de Coöp. Vereeniging tot aan koop en bewerking van landbouwbenoodigdheden in Friesland. Bij een totaal aan leeningen ad rond 4.814.000 in dat jaar en een totaal aan middelen van 8.089.000, met 586.000,reserves maakt een belegging van 2.000.000,op één kaart een vreemden indruk". Waar om maakt de hoogleeraar hier melding van iets, dat al een jaar of zeven tot het verleden behoort? Het crediet van 2 millioen aan de C.A.F. was slechts van zeer tijde- lijken aard, in verband met speciale, tijdelijke behoeften. In 1931 was de schuld aan de Zuivelbank reeds tot ruim 400.000,teruggeloopen. In 1932 werd het crediet offi cieel verminderd tot 1.300.000,een bedrag, dat sinds dien ruimschoots voldoende is (de C.A.F. blijft altijd een heel eind onder het maximum). Van die „belegging" van 2 millioen blijft dus niet zoo heel veel over. Maar wat nog het voornaamste is, en wat de hoogleeraar geheel uit het oog verliest, is, dat de Zui velbank het crediet niet alleen verleende op eigen kracht, maar ook steunende op de Centrale. De Zuivelbank is lid van de Centrale en geniet als zoodanig crediet bij haar, juist met het oog op dergelijke posten. Het zijn dus feite lijk de middelen van het geheele in de Centrale te Utrecht georganiseerde landbouwcrediet, die achter het crediet aan de C.A.F. stonden en staan. Prof. Bordewijk zal wel niet willen beweren, dat zelfs een crediet van f 2 millioen voor die middelen te groot is. Wij hopen, dat Prof. Bordewijk, die uit het bovenstaande zal kunnen opmaken, dat wij zijn boek (en dat geldt niet alleen het gedeelte over de landbouwcoöperatie) met de grootste aandacht hebben gelezen, bij een volgenden druk van zijn werk met onze opmerkingen rekening zal willen houden. Wij verklaren ons bij voorbaat bereid hem al die inlichtingen te verstrekken, die hij mocht wenschen. De Boerenleenbanken zullen in de toekomst geen bedrijfskapitaal aan nieuwe middenstandszaken kunnen verschaffen. In het vorige nummer schreven wij over de aanraking, waarin de Boerenleenbanken kunnen komen met de Vestigingswet Kleinbedrijf. Op het slot van ons artikel moeten wij thans terugkomen. Dit slot luidde als volgt Nog in een ander opzicht kunnen de Boerenleenbanken met de Vestigingswet Kleinbedrijf in aanraking komen. Bij de algemeene maatregel, waarbij de eischen zijn ge regeld, waaraan slagers moeten voldoen, als zij vergunning tot vestiging willen verkrijgen, is o.m. bepaald, dat, indien de slager zijn bedrijfskapitaal heeft geleend, hij een ver klaring van zijn geldschieter moet overleggen, waaruit blijkt, dat de leening de eerste twee jaar niet opzegbaar is. Het is waarschijnlijk, dat de vestigingseischen voor andere vakken een dergelijk voorschrift zullen bevatten. Natuurlijk komt de voorwaarde van niet-opzegbaarheid gedurende twee jaar in strijd met de bepaling der statuten van onze Boerenleenbanken, dat alle leeningen met ten hoogste drie maanden opzegbaar moeten zijn. Als een slager, of later een ander middenstander, die onder de vestigingseischen valt, voor zijn bedrijfskapitaal een leening bij de Boerenleenbanken aanvraagt, ontstaat er dus strijd tusschen de vestigingseischen en de statuten der Boerenleenbank. Hiervoor is nog geen oplossing gevonden. Nadat over leg met de bevoegde instantie zal zijn gevoerd, hopen wij hieromtrent nadere mededeelingen te kunnen doen. Wij waren van plan, met het oog op het feit, dat som mige Boerenleenbanken wel eens crediet aan een midden stander ter plaatse verleenen, ons tot de Regeering te wenden met het voorstel om de eisch van niet-opzegbaar- heid voor de Boerenleenbanken soepeler te maken. Daar de Regeering, naar wij meenen, over dergelijke zaken be slist na overleg met de Middenstandscentrales, zijn wij begonnen met aan deze organisaties de vraag voor te leg gen, of zij bereid waren tot medewerking. Hierop ontvin gen wij een weigerend antwoord; de drie centrale Midden standsorganisaties hebben daartegen principieel bezwaar. Dit standpunt maakt het nutteloos om nog stappen bij de Regeering te ondernemen, zoodat wij daarvan hebben afgezien. Wanneer dus een slager, die zich vestigt, bij de Boeren leenbank om bedrijfskapitaal aanklopt, zal deze hem dit niet kunnen leenen; de eisch van niet-opzegbaarheid ge durende twee jaar vormt daartegen een onoverkomelijk bezwaar. Hetzelfde zal vermoedelijk gelden voor andere middenstandszaken, waarvoor vestigingseischen zullen worden afgekondigd. Op het oogenblik staat reeds vast, dat binnen het jaar vestigingseischen zullen worden afge kondigd voor bakkers, schoen-, kantoor- en automobiel handelaren, garagehouders, drogisten en kruideniers. In zeer nabije toekomst zal het dus onmogelijk zijn, dat de Boerenleenbanken aan de belangrijkste categorieën van middenstanders een voorschot of crediet verstrekken, dat moet dienen voor de vestiging van hun bedrijf. Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt, dat credietverleening aan reeds gevestigde middenstanders niet aan beperkingen onderworpen wordt. Bij Huishoudelijk Reglement zijn grenzen vastgesteld voor voorschot- en credietverleening. Men zorge er voor die grenzen niet te overschrijden. De bestuurders zouden voor verliezen, uit overschrijding voort vloeiende, persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1938 | | pagina 4