DE VESTIGINGSWET KLEINBEDRIJF EN DE BOERENLEENBANKEN. DE RAIFFEISEN-BODE 5 Het belang der Boerenleenbanken kan zijdelings worden getroffen door wetten, die oogenschijnlijk niets met de Boerenleenbank te maken hebben. Een voorbeeld hiervan geeft de Vestigingswet Kleinbedrijf. Wat is de korte inhoud van deze, ruim een jaar geleden in werking getreden wet? De Kroon kan bepalen, bij algemeene maatregel van bestuur, dat in een bepaalde tak van detailhandel, am bacht of kleine nijverheid geen zaken mogen worden ge vestigd zonder vergunning van den Kamer van Koophandel (onder „vestigen" wordt ook verstaan voortzetting van een zaak door een ander persoon, behalve wanneer de voortzetting geschiedt door weduwe of kinderen). Bij zulk een algemeene maatregel van bestuur worden z.g. vesti- gingseischen (betreffende bekwaamheid en credietwaar- digheid) gesteld en als de aanvrager der vergunning hier aan voldoet, moet de Kamer van Koophandel haar verleenen. Op het oogenblik is zulk een algemeene maatregel van bestuur alleen nog maar uitgevaardigd voor het slagers vak. De Vestigingswet Kleinbedrijf bevat nog een tweede mogelijkheid tot „ordening" van het Kleinbedrijf de minister van economische zaken kan voor een bepaalde branche een zoogenaamden spertijd invoeren. Dit is echter alleen bedoeld als overgangsmaatregel voor den tijd, waar in de algemeene maatregel van bestuur moet worden voorbereid bij gebreke van een spertijd zouden geduren de die voorbereiding nog tal van ongeschikte lieden zich vestigen om de vestigingseischen te ontloopen. De spertijd kan niet langer dan twee maal zes maanden duren. De spertijd beteekent niet, dat in het geheel geen nieuwe zaken mogen worden gevestigd, of dat bestaande zaken niet mogen worden voortgezet door anderen, maar alleen, dat zulks niet mag zonder vergunning van den minister. In de praktijk wordt de vergunning voor nieuwe zaken echter slechts bij uitzondering verleend. Er bestaat op het oogenblik een spertijd voor de bak kerij, den schoenhandel, den kantoorboekhandel, den auto mobielhandel en het garagebedrijf, alsmede de drogisterij. Hoe wordt nu het belang der Boerenleenbanken door een en ander geraakt? Stel, dat een Boerenleenbank hypotheek heeft op een bakkerij. De bakker betaalt zijn rente niet en de Bank moet executeeren. Bij de verkoop zijn verschillende lief hebbers aanwezig bakkers van andere plaatsen, die willen verhuizen, bakkersknechts, die patroon willen wor den, enz. Maar deze liefhebbers weten niet, of de Mi nister hun vergunning zal geven om het bakkersbedrijf in het pand te gaan uitoefenen. Zij moeten rekening houden met de mogelijkheid, dat zij de vergunning niet krijgen en dat het pand dus voorloopig niet als bakkerij kan worden gebruikt. Het spreekt vanzelf, dat deze twijfel een zeer drukkenden invloed zal uitoefenen op de opbrengst. Waar schijnlijk zal de opbrengst niet veel hooger zijn dan de waarde van het pand als gebouw, dus zonder de waarde der bakkerij-installatie (de ovens, enz) immers men weet niet of men de installatie zal kunnen gebruiken. Hoe zal de situatie zijn, wanneer de spertijd voor het bakkerij-bedrijf zal zijn vervangen door de algemeene maatregel van bestuur? Dan zal de domper op de liefhebberij v/el wat minder ernstig zijn. Immers de gegadigden v/eten, dat de Kamer van Koophandel hun een vergunning moet geven, wanneer zij aan de vestigingseischen voldoen. Sommigen hunner zullen misschien reeds een vergunning bezitten en zij kun nen praktisch zeker ervan zijn, dat zij ook voor de bak kerij, waarop zij nu het oog hebben geslagen, een nieuwe vergunning zullen krijgen (wanneer het bedrijf, dat zij reeds uitoefenen, in dezelfde gemeente is gevestigd, is een nieuwe vergunning niet eens noodig). Toch zal er voor sommigen eenige onzekerheid blijven bestaan, die hun animo om te bieden eenigszins zal ver minderen, zoodat het ook in dit geval het gevaar niet denkbeeldig is, dat de Vestigingswet zal leiden tot een mindere opbrengst. Het doet ons genoegen, dat wij tegelijk met het signa- leeren van deze gevaren kunnen mededeelen, dat zij door toezeggingen, die wij verkregen hebben van het Departe ment van Economische Zaken, waarschijnlijk grootendeels zijn afgewend. Wij hebben namelijk de toezegging verkre gen, dat de Minister bij executie van een bedrijf, waarvoor de spertijd geldt, te voren verzoeken van gegadigden om een vergunning in behandeling zal nemen. Aan ieder der adspirant-koopers kan dan vóór de verkoop worden be richt, of hem, voor het geval, dat hij het te veilen pand koopt, al dan niet de vergunning zal worden verleend, Hiermede verdwijnt de onzekerheid, welke die biedlust in zoo ernstige mate zou temperen. Men zal wbllicht opmerken, dat het kan gebeuren, dat de onzekerheid verdwijnt in de verkeerde richting dat, m.a.w. de gegadigden alleen een afwijzende beslissing krijgen. Inderdaad, deze mogelijkheid bestaat, maar wij gelooven niet, dat zij groot is. Dat zij bestaat, was de reden dat wij zoo juist niet schreven, dat het gevaar geheel is afgewend, maar dat het waarschijnlijk grootendeels is afgewend. De Minister heeft voorts toegezegd, dat hij bereid is in voorkomende gevallen, voorzoover zulks in zijn vermogen ligt, te bevorderen, dat de Kamers van Koophandel in ge val van executorialen verkooD eveneens de verzoeken van serieuze gegadigden in behandeling nemen vóór de verkoop plaats heeft, teneinde voorzoover mogelijk aan de adspirant-koopers de zekerheid te verschaf fen, dat zij met betrekking tot het vestigen van een bedrijf in het oand in kwestie aan de vestigings eischen voldoen en derhalve, indien zii kooper worden, op een vergunning kunnen rekenen. De Minister voegde hier aan echter toe, dat in het oog moet worden gehouden, dat hij aan de Kamers van Koophandel geen bindende in structies te dezer zake kan geven. Ook dus ten aanzien van de bedrijven, waarvoor de vestigingseischen gelden, kunnen wij niet zeggen, dat het gevaar geheel is afgewend. Wij meenen echter wel het vertrouwen te mogen koesteren, dat ook hier de ministe- riëele toezegging in de meeste gevallen bevredigend resul taat zal hebben. Dat er toch nog eenige onzekerheid bliift bestaan, brengt mede, dat wij den raad moeten geven om voorloopig met hypotheken on middenstandsbedrijven nog iets voorzich tiger te zijn dan gewoonliik en om zulk een ruime over waarde te nemen, dat de hypotheek ook nog gedekt kan worden geacht, wanneer het pand eens moest worden ver kocht, zonder dat er een vergunning is om er een bedrijf in te voeren. Bij executie van een pand, waarin een bedrijf, waarvoor de spertijd of de vestigingseischen gelden, verzuime men

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1938 | | pagina 5