DE RAIFFEISEN-BODE. 97 Het personeel der Centrale Bank is uitgebreid tot 80 per sonen. Het Bestuur wordt bijgestaan door bekwame direc teuren, door een 20 man sterke inspectie en een juridisch personeel van 4 personen en door het overige personeel, dat onafgebroken op de bres staat voor ons aller belangen. Voor hun toegewijd werk, dat met groote opgewektheid wordt verricht, is aan allen van groot tot klein, aan dooden en levenden in eiken rang, grooten dank verschuldigd. Moge dat ook in de toekomst zoo blijven! Een woord van dank past in het bijzonder aan den Voor zitter en de leden van den Raad van Toezicht, die het Be stuur krachtig terzijde stonden en die zoo geheel belange loos hun niet gemakkelijke taak vervullen. Een afzonderlijk woord van dank verdienen zeker nog de plaatsvervangende Bestuursleden, de Heeren van Beuningen en Eriks, die in tijden van ziekte en afwezigheid het Bestuur zoo bereidwillig vervangen. Ook geldt die dank den Ver tegenwoordigers der Ringbesturen, die in de Centrale Ring- vergaderingen naar beste krachten het hunne er toe bijdra gen, dat de Organisatie op de beste wijze aan hare bedoeling beantwoordt. Dit contact met de vooraanstaanden in onze Organisatie met onzen Raad van Toezicht en het Bestuur is natuurlijk onmisbaar. Thans moet ik nog Uw aandacht vragen voor hen, die wij helaas niet meer in ons midden zien. Onze dooden. Na de herdenking van het 25-jarig be staan zijn van ons heengegaan 1. Op 8 Januari 1924, de Heer C. F. G. W. van den Hurk, in leven directeur-hoofdinspecteur onzer Bank, wiens heengaan een buitengewoon groot verlies betee- kende voor onze Organisatie. Van het optreden van den Heer Van den Hurk in 1902 af, dateert de krachtige propaganda en de sterke uitbrei ding der Organisatie. In den Heer Visser vond de Bank een waardigen opvolger. 2. Op den 4den Mei 1929, het lid van den Raad van Toezicht, de Heer K. J. A. C. Baron Collot d'Escury, die gedurende 30 jaren deel uitmaakte van den Raad van Toe zicht en wiens adviezen op hoogen prijs werden gesteld. 3. Op den 29sten November 1930 het Bestuurslid Mr. Dr. G. F. M. Baron van Hugenpoth tot Aerdt, die gedu rende 15 jaren deel uitmaakte van het Bestuur en waarin hij optrad als opvolger van den Heer Jhr. W. E. Bosch van Oud-Amelisweerd. 4. In Mei 1931 het lid van den Raad van Toezicht, de Heer F. P. Veelenturf, die gedurende een vijftal jaren zitting had in dit college. Mede was hij lid van het Bestuur der Bank in Hazerswoude en Voorzitter van het Bestuur van den Ring „de Rijnstreek". 5. Op 31 Mei 1932, de Heer A. Feikema, die bijna 25 jaren de belangen der Bank als administrateur had gediend. 6. In Juli 1932, de Heer F.P. E. van Ditzhuyzen, lid van het Bestuur der Bank en opvolger van den Heer Baron van Hugenpoth tot Aerdt. Van de oprichting der Centrale Bank af, was hij aan haar verbonden, eerst als administrateur, daarna als lid en secretaris van den Raad van Toezicht en vervolgens als lid van het Bestuur. Gedurende 34 jaren heeft hij medegewerkt aan den opbouw der Centrale Bank. 7. Op 30 Juli 1933 de Heer Mr. O. Gezelle Meerburg, eerste juridische adviseur der Centrale Bank, Secretaris van het Bestuur en Directeur der Bank. Door het heengaan van dezen bekwamen, toegewijden en trouwen medewer ker, leed onze geheele Organisatie een bijna onherstelbaar verlies. De nagedachtenis van de Heeren Mr. Gezelle Meerburg en Van den Hurk werd geëerd door het aan brengen van een plaquette in de vestibule van ons kantoor gebouw. 8. Op 8 Februari 1934, de Heer J. Bs. van Westerdijk te Uithuizermeeden, Bestuurslid en Voorzitter van den Raad van Toezicht van 1901 tot 1919. De groote ver diensten van den Heer Westerdijk werden erkend door zijn benoeming tot Eere-Voorzitter. 9. In Juni 1935, de Heer Jhr. W. E. Bosch van Oud- Amelisweerd, Eere-Voorzitter van de Centrale Bank, die in 1915 als Voorzitter van het Bestuur om volgens hem dringende redenen ontslag nam als Voorzitter van het Be stuur. De groote beteekenis, welke diens werkzaamheid voor de Bank heeft gehad, wordt niet licht overschat. 10. De Heer H. J. Baumann te Arnhem, oud-lid van den Raad van Toezicht, die van 1924 tot 1926 in het College zitting had en die wegens gezondheidsredenen zijn functie moest neerleggen. Het is een lange lijst van hen, die zijn achtergebleven en aan wie het niet beschoren is geweest, deze mijlpaal te bereiken. En met hoevele voormannen van de plaatse lijke Banken is dit niet mede het geval? Zij zijn helaas te talrijk, dan dat men ook maar slechts de meest-vooraan- staande met name zou kunnen noemen. Voor een drietal „buitenstaanders" meen ik, zonder aan de verdiensten van vele anderen tekort te doen, een uit zondering te mogen maken. Dit betreft in de eerste plaats het heengaan van den directeur van de met onze Bank bevriende Zusterinstelling te Eindhoven, Mr. Dubois, die op nog jeugdigen leeftijd aan zijn gezin en zijn nuttigen werkkring is ontvallen. Wij hebben oprecht en innig deelgenomen in het verlies, dat de Centrale Boerenleenbank te Eindhoven door dit heengaan heeft getroffen. En tenslotte moge nog met een enkel woord worden gememoreerd het heengaan op 2 April van dit jaar van den Heer Dr. H. J. Lovink, den oud-directeur-generaal van den Landbouw, die in zijn welbesteed leven zoo ontzaglijk veel voor den Nederlandschen land- en tuinbouw heefi gedaan en die zich ook meermalen voor het werk van onze Organisatie heeft geïnteresseerd, zooals ondermeer bliikt uit het jaarverslag over 1904, waarbij vermeld wordt, dat dank zij de bemiddeling van den directeur-generaal van den Landbouw, den Heer Lovink, en de bemoeiingen van den Heer Bosch, de Centrale Bank als discontante der promessen van de Locale Banken was toegelaten bij de Nederlandsche Bank. Ook uit de notulen der Bestuursver gadering van 20 December 1907 blijkt, dat de directeur- generaal Lovink zich nog steeds in hooge mate voor de Vereeniging interesseert en dat de Nederlandsche Bank zich bereid heeft verklaard accepten te blijven accep teeren. In dit verband moge tevens worden gememoreerd de sympathieke belangstelling van den inspecteur van den Landbouw, wijlen de Heer F. B. Löhnis, dien wij zoo dik wijls de Regeering zagen vertegenwoordigen op onze Alge- meene Vergaderingen. Op grond van deze feiten veroorloof ik mij bij de eer biedige herdenking van onze dooden, ook de namen van de drie laatste vrienden van onze beweging te mogen noemen. Ik zou bij de herdenking onzer dooden tekort schieten, indien ik nog niet Uw aandacht vestigde op hem, die onze beweging heeft gesticht en aan wiens nagedachtenis in het einde van deze week groote plechtigheden zullen plaats hebben in de plaats zijner inwoning, in Neuwied, ter ge legenheid van de herdenking van zijn 50-jarigen sterfdag, aan Vater Raiffeisen, wiens beeltenis ons Bestuur gisteren is aangeboden, en bij welke plechtigheden onze Bank ver tegenwoordigd zal zijn. Ik moge U verzoeken eenige oogenblikken stil te zijn, om de nagedachtenis van onze groote dooden eerbiedig te herdenken. Zij zijn niet dood, die in ons harte leven. Hunne nagedachtenis zal bij ons in hooge eere blijven. En nu moge ik Uw geduld nog een oogenblik op de proef stellen voor enkele slot-opmerkingen. Hebben wij ons tot

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1938 | | pagina 5