OPGANG. V. u. 104 DE RAIFFEISEN-BODE Bij het streven, bij het strijden Van den boer om zijn bestaan, Kan hij kosten niet vermijden Vóór de „baet" de „cost" moet gaan. Bij den uitbouw der bedrijven En verbet'ring van cultuur, Kan men er niet buiten blijven 't Vraagt crediet voor een'gen duur. Wil men rationeeler boeren Pluk van wetenschap de vrucht Maar om 't goed dan uit te voeren Moet er geld zijn soms geducht. Ook de grootsch' organiseering Van het coop'ratief belang Eischt, naast krachtige regeering, Geld voor tijden, kort en lang. Landbouw was om achttien tachtig Veel ten achter, als bekend Boeren waren gansch onmachtig, Aan d' ellende kwam geen end. 't Was toen droevig in den lande Met den boerenstand gesteld Nergens ook ten platteland Werd gelegenheid geteld. Waar de boer voor 't exploiteeren Van 't bedrijf en van zijn land Geld kon leenen zonder deeren Meestal zat hij zeer onthand. Van zijn vrienden, van de buren Leend' hij soms een kleinigheid Maar het kon niet langer duren Vaak gaf dat oneenigheid. Van den handel, van den kooper Van het vee, kreeg hij crediet Maar het was vaak niet goedkooper Dan een woek'raar 't aan hem liet. Zoo bestonden vele vormen Van ondeugdelijk crediet En er dreigden rampen, stormen En onnoemelijk verdriet. Want de planten van den woeker Groeiden welig op het land 't Is verderf'lijk, als de zoeker Bij een woek'raar komt beland. Staatscommissie rapporteerde Over grooten achterstand Motiveerde, concludeerde, Wees op 't missen van den band, Die de boeren saam moest binden Tot een krachtig, strijdbaar volk Dan zou men den weg eerst vinden Uit den droeven jammerkolk Als de boeren zich verbonden. ,,In vereeniging ligt de kracht" Liet commissie luid verkonden, „Coöperatie geeft de macht." Coöperatie doet de kilheid Van 't zelfzuchtige bestaan, Keeren in de groote mildheid Van in eendracht saam te gaan. De commissie gaf nog vele Goede wenken in 't rapport Wou de landbouw niet „bedeelen" Wees nog op het groot tekort, Dat naar zij met klem beweerde Oorzaak was van d'achterstand. Hoe er namelijk mankeerden Boerenbanken op het land. Zes jaar zijn er toen verloopen Vooraleer men d' eerste bank Naar Raiffeisen kon doen doopen, Want die naam had goeden klank Burgemeester, stoere werker, Met der boeren lot begaan, Zocht hen krachtiger te helpen In den strijd om het bestaan. Na de eerste kwamen vele Boerenbanken in ons land, Die de wonden zouden heelen Van den zieken boerenstand. Meer dan duizend en drie honderd Zijn er thans in Nederland. Slechts een enk'le uitgezonderd, Zeer gezocht en druk beklant. Sterk vereenigd in Centralen Staan z' in eendracht machtig, sterk Wijken niet voor hinderpalen, Doen hun deeg'lijk, prachtig werk. Meer dan zevenhonderd banken Zijn bij Utrecht in verband, Prijzend klinken dank'bare klanken Van het volk op 't platteland. Heel het leven, heel het streven Heel het werken op het land, Wordt gesteund door 't krachtig leven Van de eigen boerenbank. Gansch het coöp'ratieve leven Bloeiend, groeiend, waar g' ook ziet, Wordt voortdurend aangedreven Door den motor van 't crediet. Heel den Vaderlandsche Landbouw En zijn energieken stand Gansch dien grootschen, staat'gen uitbouw Van bedrijven op het land, Heeft het boerenleenbankwezen Te omvatten in zijn werk. Moge het tot zegen wezen 't Boerenvolk, door eendracht sterk. Juni 1938.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1938 | | pagina 12