DE RAIFFEISEN-BODE 75 vollen omgang bij de twee centrale lichamen, die als de beide toporganisaties van het geheele 'Nederlandsche boerenleenbankbedrijf fungeeren, t.w. de Coöperatieve Cen trale Raiffeisen-Bank te Utrecht en de Coöperatieve Cen trale Boerenleenbank te Eindhoven. De oorzaak hiervan schuilt in de omstandigheid, dat deze beide instellingen de reservoirs vormen voor het grootste deel der overtollige middelen van alle locale banken, wat ten gevolge heeft, dat het beleggings- en renteprobleem zich in eerste instantie concentreert bij de Centrales. Groote omvang. De vraagstukken, waarom het hier gaat, zijn niet gemak kelijk op te lossen, te meer waar aanzienlijke kapitalen bij een en ander zijn betrokken. Het Boerenleenbankbedrijf toch is zeer omvangrijk. Bij de grootste der beide Centrales, t.w. die te Utrecht, varieert het bedrag, dat gedurende één jaar aan deposito's wordt ontvangen en terugbetaald, tus- schen de 165 en 175 millioen, waarbij dan nog de uitge geven en terugontvangen voorschotten komen, die per jaar op ca. 18 a 20 millioen kunnen worden gesteld, te zamen derhalve rond 183 a 195 millioen. De hier genoemde cijfers hebben betrekking op de omzet ten bij het beleggingsprobleem heeft men natuurlijk niet met deze totaalcijfers te maken, doch alleen met de saldi- verschillen. Niettemin zijn ook deze zeer belangrijk. Blij kens de laatst bekende balansen (afgesloten per 31 Dec. 1936) bedroegen de direct opeischbare schulden grooten- deels deposito's bij de Coöp. Centrale Raiffeisen-bank te Utrecht 78.6 millioen en bij de Coöp. Centrale Boeren leenbank te Eindhoven 38.3 millioen. Hiernaast stonden dan nog aan schulden op langen termijn 19.2 millioen bij de Centrale te Utrecht en 26.8 millioen bij de Centrale te Eindhoven. Als voornaamste tegenposten staan hier tegenover de beleggingen in schatkistpapier, effecten, leeningen aan ge meenten, prolongaties e.d., te zamen bij de Centrale te Utrecht 82,2 millioen bedragend en bij die te Eindhoven 54.8 millioen. Daarnaast paraisseeren dan o.m. de be schikbare kasmiddelen resp. bedragend te Utrecht 1.6 millioen en te Eindhoven 2.0 millioen, de versterkte cre- dieten ad. resp. 9.6 millioen en 9.2 millioen, alsmede leeningen op langen termijn (hypotheken e.d.) ad. resp. 7.3 millioen en 3.3 millioen. De rente-inkomsten uit al deze beleggingen zijn als ge volg van den dalenden interestvoet belangrijk terugge- loopen, een omstandigheid, die instellingen voor de nood zakelijkheid heeft geplaatst om ook de rente, welke zij aan haar crediteuren vergoeden, te verlagen. Ofschoon zich bij dit aanpassingsproces wrijvingspunten voordoen, zijn de banken er tot dusver in geslaagd, den overgang zonder ver storingen te doen verloopen en heeft men ook alle ver trouwen, dat de gang van zaken zoo zal blijven. Rentevergoedingssysteem. Een speciale moeilijkheid, waarvoor beide Centrales staan, is deze, dat het boerenleenbankbedrijf in ons land voor een groot deel de rol van een spaarbankbedrijf speelt. Dit spaarbankbedrijf heeft men intact willen laten. Van daar dan ook, dat er naar gestreefd is den druk van een renteverlaging op den spaarder zooveel mogelijk te be perken. Ter bereiking van dit doel is een speciale regeling der rentevergoeding ingevoerd. Bij de Centrale te Utrecht heeft men b.v. te dien einde de rentevergoeding afhanke lijk gesteld van de grootte der deposito's als maatstaf is in dit verband genomen de stand per 31 December 1936. Men heeft aldus geredeneerd een deel der deposito's, die de locale banken bij de Centrale onderhouden, draagt het karakter van spaargelden, het andere deel vertegen woordigt geld van veel minder „blijvenden aard". Teneinde voor de vaste „onderlaag" der deposito's (de spaargelden) de rentevergoeding zoo weinig mogelijk te verlagen is het noodig een scheidingslijn te trekken tusschen de deposito's. Vanzelf sprekend is 't in de practijk onmogelijk deze split sing wiskundig zuiver te doen plaats vinden. Men heeft daarom den knoop doorgehakt en de scheidingslijn getrok ken bij een bedrag, overeenkomend met 25 pCt. van den stand, dien de deposito's bij de locale banken op 31 De cember 1936 hadden. Voor zoover nu de deposito s, die elke locale bank bij de Centrale onderhoudt, niet meer dan 25 pCt. bedragen van den genoemden stand van 31 December 1936, is de rente verlaging beperkt gebleven tot slechts 14 pCt. Voor deze deposito's is de rente in rekening-courant, die voor de aan gesloten banken eind 1936 2 J4 pCt. voor credit bedroeg, n.1. thans teruggebracht tot 2 V2 pCt. Voor zoover de depo sito's der locale banken bij de Centrale echter hooger zijn dan 25 pCt. van den bovenbedoelden stand van 31 Decem ber 1936, is een belangrijk verdere verlaging van de rente vergoeding, n.1. tot op 1 pCt. 's jaars, doorgevoerd. De de betrente is verlaagd van 4 pCt. tot 3 J4 pCt. Dank zij deze methode, waarbij de rentevergoeding over de deposito-,.spitsen" de „hot money" der boerenleen banken sterk is gereduceerd, is de Centrale te Utrecht er in geslaagd het spaarbankbedrijf der locale banken intact te houden en tevens den problemen het hoofd te bieden, die door de daling van den rentestand zijn ontstaan. Althans tot dusver, want vanzelfsprekend zou het aanhouden van het algemeene rentedalingsproces er ten slotte toe moeten nopen, het rentevergoedingsschema opnieuw onder de loupe te nemen. Ofschoon de rentetarieven met dat al op het oogenblik reeds op een niveau zijn aangeland, dat nog niet is voor gekomen, toonen de deposito's die de locale banken bij de Centrales gedeponeerd hebben niettemin een hoogterecord in de geschiedenis van het boerenleenbankbedrijf. Bij de Utrechtsche Centrale zijn zij in den loop van verleden jaar reeds tot boven de grens van 100 millioen gestegen. De Centrale Bank van Eindhoven welker aangesloten boerenleenbanken, wat het karakter der vreemde middelen welke zij aantrekken betreft, in sterkere mate spaarbanken zijn heeft eveneens ten aanzien van de aangesloten boerenleenbanken, in verband met de geldruimte, bijzondere maatregelen getroffen, ten einde te voorkomen dat de stabi liteit in haar organisatie wordt verbroken door den toevloed van al te veel „hot money". Deze Centrale heeft daarom een stelsel van contigen- teering ingevoerd, waardoor de plaatselijke boerenleen banken tot hoogstens de saldi per 31 December 1937 in rekening-courant een rentevergoeding van 2,64 pCt. en voor jaar-deposito's 3 pCt. ontvangen, daarboven voorloopig slechts 1 pCt. De Boerenleenbanken betalen in rekening courant aan de Centrale een debet-rente van 3% pCt. De beschikbare middelen der Eindhovensche Centrale zijn in het afgeloopen jaar ook zeer sterk gestegen, n.1. tot ca. 78 millioen. Rente-inkomsten. De omstandigheid, dat de rente op de geldmarkt in het algemeen nog sterker gedaald is dan die op de kapitaal markt, is mede oorzaak dat de inkomsten, die de Centrales uit haar beleggingen ontvangen, op duidelijke wijze den invloed van het rentedalingsproces ondervinden. Het aan zienlijke bedrag aan direct opeischbare saldi, dat bij de Centrales berust, doet haar er immers terecht naar streven, een zeer ruime liquiditeit te handhaven, in verband waar mee groote bedragen op korten termijn worden belegd. De inkomsten uit deze kort loopende investeeringen zijn echter op het oogenblik tot een minimaal peil teruggeloopen. De rente die éénjarige schatkistbiljetten afwerpen be draagt b.v. momenteel niet meer dan tot Vk pCt. 's jaars. Wanneer men nu bedenkt, dat de Centrale te Utrecht

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1938 | | pagina 3