DE RAIFFEISEN-BODE. 59 Daarom de raad bij het verleenen van toestemming tot verpachting vergete men nooit den minimum-pachtprijs vast te leggen. Immers de rechterlijke tusschenkomst schept de kans op reductie van den pachtprijs en dan zit men wellicht voor 11^4 jaar hieraan vast. Misschien komt bij iemand de gedachte op: die verpach ting voor langen tijd is voor de Bank niet erg, wanneer de Bank den door haar voldoend geachten pachtprijs maar krijgt dan ontvangt zij de rente en waarschijnlijk eenige aflossing, en dan kan zij rustig de afloop van de 11 /i jaar afwachten laat de Bank dus, wanneer zij toestemming geeft tot verpachting, een cessie op de pacht nemen, en dan is zij veilig. Deze gedachte brengt ons vanzelf in aanraking met een van de andere beginselen, die ik noemde. Ik noemde als vierde beginsel de pachter kan op grond van buitenge wone omstandigheden vermindering van vervallen pacht, en op grond van veranderde omstandigheden vermindering van toekomstige pacht vorderen. Wanneer de Bank op een bepaalde pacht rekent, kan dus wel eens blijken, dat haar berekening een misrekening is. De wet opent de mogelijk heid van vermindering van pacht. De bijzonderheden hier omtrent zal ik maar niet meedeelen, bet zou mij te ver voeren, en het is trouwens voldoende om te constateeren, dat de mogelijkheid bestaat. Hoe zij zich in de praktijk zal ontwikkelen, is op het oogenblik natuurlijk nog niet te zeggen. Wij zullen dat eenvoudig moeten afwachten. Tegenover de mogelijkheid van verlaging van de pacht ten behoeve van den pachter staat de mogelijkheid van verhooging ten behoeve van den verpachter. Maar dit is iets, dat vermoedelijk in de praktijk niet zoo erg veel zal voorkomen, en bovendien kan het belang der Boerenleen bank hiermede nooit in het gedrang geraken de Bank kan er hoogstens wel bij varen. Wij hebben hiermede al vier van de vijf door mij ge noemde beginselen nader bekeken, in het licht van het bankbelang. Er rest nu nog één beginsel, dat wij nog niet hebben behandeld, en dat is het beginsel, dat de pachter recht heelt op vergoeding voor verbeteringen. Wij zullen ons ook hier niet verdiepen in de bijzonderheden van de regeling van deze vergoeding, daar die bijzonderheden voor de Bank als hypotheekhoudster van secundair belang zijn. Wij kunnen ermee volstaan te constateeren, dat het recht op vergoeding, dat den pachter wordt gegeven, ge paard aan de lange duur van de pacht, de kans zal ver- grooten, dat hij verbeteringen aanbrengt. Immers hij weet nu, dat hij die verbeteringen, zij het onder zekere voor waarden en restricties, vergoed krijgt, en hij weet ook, dat hij niet op de schopstoel zit en dat hij vermoedelijk een behoorlijke tijd van de verbeteringen kan profiteeren. Verbetering van de boerderij kan de Bank als hypo theekhoudster natuurlijk slechts aangenaam zijn, en daarom geloof ik, dat wij de wettelijke regeling op dit punt met ingenomenheid moeten begroeten. Wij kunnen er, naar ik meen, slechts voordeel van hebben. Dat neemt echter niet weg, dat zij ons toch wel eens last kan bezorgen, of eigenlijk in de eerste plaats den ver pachter, en dan van de weeromstuit de Boerenleenbank. Want het zal nu kunnen gebeuren, dat de pachter aan het einde van de pacht immers dan eerst wordt zijn recht op vergoeding opeischbaar den verpachter een dikke rekening presenteert. De verpachter zal hierdoor in on gelegenheid kunnen komen, hij zal misschien buiten staat geraken om rente en aflossing te voldoen. Dan zit de Boerenleenbank wel met een verbeterd onderpand, maar zij zit tegelijk met een debiteur, die niet aan zijn verplich tingen voldoet. Dat is natuurlijk een moeilijkheid. Ik ge loof echter, dat dergelijke moeilijkheden met eenig beleid en overleg meestal wel op geschikte wijze zullen zijn op te lossen. Wij zijn nu aan het eind van onze beschouwing van den invloed van de Pachtwet op de belangen der Boerenleen bank als hypotheekhoudster. Nog een enkel woord over de vraag, of de Pachtwet misschien ook nog van belang zal zijn voor de losse voorschotten en credieten, door de Boerenleenbanken aan pachters of verpachters verleend. Ik geloof niet, dat wij hier veel van kunnen zeggen. Alleen dit het feit, dat de pachter vermindering van pacht kan krijgen ingeval van buitengewone of veranderde omstan digheden, zal hem in de toekomst economisch iets.minder kwetsbaar maken. Het spreekt vanzelf, dat hij eerder zijn rente en aflossing aan de Boerenleenbank zal kunnen be talen, wanneer hij vermindering van pacht krijgt dan wan neer hij deze niet krijgt. Maar of wij in de praktijk veel hiervan zullen merken, betwijfel ik. In de praktijk immers kreeg de pachter ook vroeger dikwijls vrijwillige vermin dering van pacht en de laatste jaren kon hij ook vermin dering krijgen ingevolge de crisispachtwet. Vergeleken met de crisispachtwet gaat de pachter er zelfs op achter uit; immers de vermindering volgens de crisispachtwet kan veel gemakkelijker worden verkregen dan de verminde ring volgens de Pachtwet. Ik geloof dus, dat we van in vloed van de nieuwe Pachtwet op losse voorschotten en credieten zeer weinig zullen merken. Uitzonderingen, bij zondere gevallen, natuurlijk daargelaten. Ik heb U hiermede trachten te schetsen, op welke wijze het belang van de Boerenleenbanken, speciaal als hypo theekhoudster, kan worden geraakt door de nieuwe Pacht wet. Een drietal slotopmerkingen wil ik hier aan toevoegen. Ten eerste mijn schets heeft niet de pre tentie méér dan een schets te zijn. In een half uurtje kan men nu eenmaal niet diep op de dingen ingaan. Ten tweede bij een wet als de Pachtwet, die zoo sterk werkt met vage, rekbare begrippen, en die zooveel overlaat aan den rechter, is het uit den aard der zaak ondoenlijk om eenige voorspelling te geven ten aanzien van haar wer king. Dat ik eenige mogelijke werkingen der wet ten op zichte van het belang der Boerenleenbanken heb genoemd, wil dus niet zeggen, dat ik U ook voorspel, dat die wer kingen zich ook in beduidende mate zullen voordoen, en dat er geen andere, onvoorziene werkingen zullen op treden. Daar weten wij nog niets van. Wij zullen het moeten afwachten. En hiermee kom ik tot mijn derde opmerking wij kunnen het naar mijn meening ook kalm afwachten. Er zijn menschen, die de Pachtwet beschouwen als een soort revolutie op het platteland, als een bron van moeilijkheden, of als een bron van zegeningen. Tot die menschen behoor ik niet. Al ben ik jurist en al is studie van de wet mijn dagelijksch werk, ik sla het practisch effect van wetten niet zóó hoog aan. Ik schaar mij geheel aan de zijde van een der schrijvers over de Pachtwet, die hieromtrent schreef „Men overschatte de werking der nieuwe wet niet. Men pleegt vaak de beteekenis van juri dische constructies voor het menschelijk leven te over schatten. Het leven wordt nog door andere factoren dan die eener wettelijke regeling beheerscht in het bijzonder door economische en maatschappelijke factoren." Ik zou hier nog aan willen toevoegen ook door de mentaliteit van de menschen. En de mentaliteit op het platteland, ik meen wel te kunnen zeggen, dat die van dien aard is, dat zij niet door de Pachtwet zal worden bedorven. De men taliteit van de boeren is, over het algemeen gesproken, goed. Slecht willen de menschen niet, vooral niet jegens de Boerenleenbanken. En daarom meen ik te kunnen be sluiten met te constateeren, dat wij, hoewel wij uit den aard op ons quivive moeten zijn, de werking van de nieuwe Pachtwet zonder ongerustheid kunnen afwachten. o

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1938 | | pagina 3