DE RAIFFEISEN-BODE. 53 Het huurbeding in hypotheekaktes en de nieuwe pachtwet. Het werktijdenbesluit voor kantoren. VRAAG EN ANTWOORD. Vraag. De Hooge Raad tornt aan deze verplichting niet, althans niet direct. Hij geeft toe, dat het volgens de wet zoo moet. Maar, zegt hij erbij, de curator heeft geen rede lijk belang om afgifte van het overschot te vorderen, wan neer de eerste hypotheekhouder reeds zóó heeft verdeeld als de curator zelf zou hebben gedaan. En op grond van redelijk belang wijst de Hooge Raad de vordering van den curator af. Slechts één voorwaarde stelt de Hooge Raad aan deze afwijzing dat de regeling tusschen den eersten en den tweeden hypotheekhouder, inhoudende een juiste ver deeling der kooppenningen, tot stand is gekomen binnen een maand na de toewijzing. Een voorwaarde, die in het geval waarop de uitspraak betrekking had, was vervuld, en die ook in andere gevallen gemakkelijk te vervullen is. Opmerking verdient, dat de Hooge Raad slechts eischt: een regeling, en niet de uitbetaling zelf binnen den ge noemden termijn. Het is duidelijk, dat de uitspraak van den Hoogen Raad ten gevolge heeft, dat de tweede hypotheekhouder in de meeste gevallen buiten het faillissement van den schulde naar kan blijven. Hij behoeft zich daartoe slechts met den eersten hypotheekhouder in verbinding te stellen en hem te vragen om hem het overschot van de opbrengst (tot maximaal het bedrag der tweede hypotheek) af te dragen. De eerste hypotheekhouder zal hiertegen wel geen be zwaar hebben; het kost hem niets en hij loopt geen risico; bovendien zal zijn notaris hem waarschijnlijk aanraden om het te doen. Wij kunnen dus concludeeren, dat onze hoogste rech ter het lot van den tweeden hypotheekhouder niet onbe langrijk heeft verbeterd, waarvoor wij hem gaarne dank weten. Nog één punt vereischt opheldering. Wij schreven hier boven, dat de verbetering van rechtspositie geschiedt ten koste van den faillissementscurator. Hoe kan dat? De Hooge Raad, zagen we, heeft uitgemaakt, dat deze geen redelijk belang heeft bij het vorderen van afgifte van het overschot. Wanneer het overschot echter „door het fail lissement loopt", wordt uit den aard der zaak het actief, dat de curator te verdeelen heeft, grooter. Van de grootte van het actief nu hangt voornamelijk de grootte van zijn salaris af. Belang bij de afgifte van het overschot heeft de curator dus zeer zeker maar klaarblijkelijk, en o.i. te recht, achtte de Hooge Raad dit zuiver persoonlijke be lang geen redelijk belang. Wij vernamen, dat in een kort geleden gehouden ring- vergadering door den voorzitter dier vergadering werd medegedeeld, dat hij van rechtsgeleerde zijde had ver nomen, dat de nieuwe pachtwet een eind zal maken aan de mogelijkheid om nietigverklaring te vorderen van een pachtcontract, door den hypothekairen debiteur aange gaan in strijd met het gewone beding, dat verpachting zonder toestemming van de Bank verboden is. Wij vermoeden, dat hier een misverstand in het spel is. Het blijft onder de nieuwe pachtwet mogelijk om de nietig verklaring van een dergelijk pachtcontract te vorderen. Alleen wanneer het huurbeding geen absoluut verbod inhoudt, maar alleen verpachting voor langer dan een jaar of anderen termijn verbiedt (behoudens toestemming der Bank), zal een vordering tot nietigverklaring van in strijd hiermede aangegane contracten niet meer mogelijk zijn, want de wet bepaalt uitdrukkelijk, dat deze beperking in tijdsduur niet van kracht blijft (uitzonderingen daarge laten). Alléén dit „verzwakte" huurbeding zal onder de nieuwe pachtwet waardeloos worden. Daarom heeft de Centrale Bank eenigen tijd geleden (Augustus j.1.) door middel van een circulaire den raad gegeven om na te gaan of men hypotheekakte's heeft, waarin zulk een huurbeding voor komt en om dit, als zulks het geval is, te wijzigen, tenzij er een zeer ruime overwaarde is. Het is onze bedoeling om in het volgend nummer op te nemen een lezing, door den heer Weststrate gehouden in eenige ringvergaderingen, waarin een zoo volledig mo gelijke uiteenzetting wordt gegeven van het belang van de nieuwe pachtwet voor de Boerenleenbanken. Op 1 September is voor de kantoren van bankinstel lingen in werking getreden het werktijdenbesluit voor kantoren. Wij hebben ons tot de Arbeidsinspectie gewend met de vraag, of en zoo ja in hoever dit Besluit ook van toepassing is op de Boerenleenbanken. Antwoord op deze vraag zijn wij nog wachtende. Wij meenen echter reeds nu de aandacht erop te moeten vestigen, dat de Boerenleen banken, die een kantoor hebben met voortdurend hierin werkzaam personeel, zeker aan het Werktijdenbesluit zim onderworpen. Waarschijnlijk hebben deze Banken dit zelf ook wel reeds bedacht, maar voor alle zekerheid willen wii het nog even vermelden, speciaal omdat wu nu in den tijd van extra-werkzaamheden ziin, waarin het Werktijden besluit van meer beteekenis is dan anders. Daar het mogelijk is, dat sommige banken met voort durend bedriif (die dus zéker onder het Werktijdenbesluit vallen) de bepalingen van het besluit niet voldoende kennen, hebben wij tot hen een circulaire te dezer zake gericht. Mochten er banken met voortdurend bedriif zijn, die deze circulaire niet hebben ontvangen, dan gelieven zij haar nog even aan te vragen. VCanneer een houder van een spaarbankboekje komt te overliiden en de boedel blijft voorloopig ongedeeld, kan dan hetzelfde boekje bliiven voortbestaan alleen b.v. met de biivoeging in het boekje „Wed. Wanneer dit niet juist is. zijn er dan gevallen dat dit wel kan, of behoort te allen tijde zulk een boekje te vervallen, en kan dan opnieuw natuurlijk door de Wed. een boekje worden genomen, al- of niet met hetzelfde bedrag als betfinsaldo? Wanneer zulk een boekie geheel komt te vervallen, behoort daarbij in alle gevallen een verklaring te worden overgelegd, waarbij alle erfgenamen goedkeuren en machtigen? Zulk een machtiging behoeft niet persé notarieel? Antwoord. Het is niet juist om bij overlijden van een spaarder op het boekje (en in de rekening) toe te voegen, vóór den naam van den overledene, „Weduwe" (behalve wanneer de Weduwe de eenige erfgenaam is). Immers niet alleen de Weduwe is eigenares van het spaargeld, maar ook de kinderen hebben er recht op. Wil men op het boekje en in de rekening doen uitkomen, dat de spaarder overleden is (hetgeen niet strikt noodig, doch wel wenschelijk is), dan schrijve men voor den naam van den overledene „Erven Wanneer de Weduwe het geld op haar naam wenscht te hebben, moet het spaargeld van het boekje ten name van den overledene worden opgenomen en op een nieuw boekje te haren name worden gezet (gesteld weer, dat de Weduwe niet de eenige erfgenaam is, want is dit het ge val, dan kan men volstaan met bijschrijving van „Weduwe"). De opneming moet geschieden door of namens de erven. Zie hieromtrent nader het artikel in het vorige nummer uitbetaling van spaargelden van overledenen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1938 | | pagina 5