DE RAIFFE1SEN-B0DE 43 houding. Onze conclusie is dus men onthoude zich over het algemeen van uitbetaling van spaargeld aan één erf genaam op grond van de bepaling, dat de Bank gekweten is door betaling aan den aanbrenger. Men betale aan alle erfgenamen. Als men niet aan den erfgenaam-aanbrenger kan uitbe talen, hoe kan men dan wél het spaargeld van den over ledene uitbetalen? Men kan het uitbetalen 1. aan alle erfgenamen gezamenlijk 2. aan een gemachtigde van alle erfgenamen 3. aan iederen erfgenaam zijn portie. Voor een juiste uitbetaling is in de eerste plaats noodig, dat men weet, wie erfgenamen zijn. Dit kan men te weten komen uit een z.g. verklaring van erfrecht. Dit is een verklaring, die de erfgenamen kunnen aanvragen bij een kantonrechter of notaris en waarin staat, wie erfgenamen van den overledene zijn. De kosten van zulk een verkla ring behoeven geen bezwaar te zijn de notaris rekent gewoonlijk ongeveer 1.50, de kantonrecht nihil. Wanneer de Kassier den overledene en zijn familie goed kent, zal hij meestal wel zonder verklaring van erfrecht weten wie de erfgenamen zijn, en de verklaring kan dan ook wel achterwege blijven. De verklaring van erfrecht moet natuurlijk bij het boekje, als dit tegelijk met de betaling wordt ingetrok ken, of anders bij de kwitantie betreffende de eerste uit betaling na het overlijden, worden bewaard. De uitbetaling als bedoeld onder 1 kan geschieden door alle erfgenamen gezamenlijk de kwijting te laten teekenen. Bij uitbetaling als bedoeld sub 2 moet de kwijting wor den geteekend door den gemachtigde natuurlijk moet deze ook zijn door alle erfgenamen geteekende volmacht overleggen, die bij de Bank moet blijven berusten. Voor uitbetaling als bedoeld sub 3 aan iederen erf genaam zijn portie moet men niet alleen weten wie erfgenamen zijn, maar ook voor welk deel ieder van hen erft. Gewoonlijk staat dit in de verklaring van erfrecht, althans in de verklaring, die door een notaris is afgegeven. Wanneer men aan iederen erfgenaam zijn portie uitbe taalt, moet ieder een afzonderlijke kwitantie teekenen. Wanneer de overledene een weduwe achterlaat, houde men rekening ermede, dat deze recht heeft op de helft plus een kindsdeel, tenminste in het normale geval, waarin geen huwelijksche voorwaarden en geen testament bestaan. Theorie en praktijk, In de praktijk zal uitbetaling aan alle erfgenamen wel eens moeilijkheden opleveren. Er zijn dikwijls zooveel erfgenamen sommige hunner zijn soms lastig te bereiken het komt wel eens voor, dat er een bij is, die oppositie voert en nergens toe mee wil werken. Moet men in al die gevallen toch formeel zijn en op aller medewerking blijven staan? Kan men het niet eens wagen om „gemoedelijk" te zijn, om aan te nemen dat de erfge naam, die het boekje brengt, ook namens de anderen komt en om dus aan hem uit te betalen? Zonder eenige verant woording voor dergelijke uitbetalingen op ons te nemen, moeten wij zeggen als wij in de schoenen van een Boeren leenbank-kassier stonden, zouden wij zeer waarschijnlijk inderdaad wel eens uitbetalen aan één der erfgenamen, op vertoon van het boekje. In de praktijk moet men nu een maal wel eens praktisch zijn. Maar wij zouden de gevallen van zoodanige uitbetaling toch zeker beperken tot die, waarin het gaat om kleine bedragen. Voor grootere be dragen zouden wij geen risico willen loopen. En ook bij kleine bedragen zouden wij in twee gevallen de medewer king van alle erfgenamen eischen ten eerste in het geval, dat wij weten dat er ruzie tusschen de erfgenamen bestaat, en ten tweede in het geval, dat het boekje ten tijde van het overlijden bij de Bank berustte voor controle of rente bijschrijving en deze het boekje aan één der erfgenamen heeft teruggegeven. In dit laatste geval immers staat het vast, dat niet de gerechtigden den erfgenaam, die met het boekje komt, tot houder van 't boekje en daarmee tot aan brenger ervan hebben gemaakt, doch dat de Bank zelf dit heeft gedaan. Deze heeft hem het boekje teruggegeven, en zij weet dus zeker, dat hij het boekje niet van zijn mede erfgenamen heeft gekregen met de opdracht om geld ermede te halen. Zij weet dus, dat de erfgenaam niet is aanbrenger in de vereischte zin van vermoedelijk ge machtigde van den inlegger of zijn rechtsopvolgers. De executeur-testamentair. In bovenstaande uiteenzetting hebben wij nog geen reke- ning gehouden met den executeur-testamentair. Is er een executeur-testamentair, zoo zou men oppervlakkig zeggen, dan kan men altijd geldig aan hem uitbetalen. Helaas is het in werkelijkheid wat minder eenvoudig. Men kan alleen geldig uitbetalen aan executeurs, aan wie door den erflater het recht van inbezitneming der nalatenschap is gegeven. Executeurs, die dit recht niet hebben, mogen geen vorde ringen van de nalatenschap, dus ook niet haar spaargeld, incasseeren. In de praktijk wordt aan de executeur in den regel het recht van inbezitneming gegeven, maar wanneer het om grootere bedragen gaat, is het van belang, dat de kassier zich even hiervan overtuigt. Dit kan gebeuren door inzage van het testament de kassier moet dit trouwens toch inkijken om te controleeren, dat hij, die zich als executeur aandient, het ook werkelijk is. In de tweede plaats moet rekening ermede worden gehouden, dat het recht van den executeur tot in bezit neming van de nalatenschap vervalt een jaar nadat hij tot in bezit neming in de gelegenheid was gesteld. Een buitenstaander kan natuurlijk niet precies beoor- deelen, wanneer de executeur die gelegenheid kreeg, en de kassier doet er dus verstandig aan, wanneer hij zich aan den veiligen kant houdt en aanneemt, dat de executeur gelegenheid tot in bezit neming kreeg op den dag na het overlijden hieruit volgt, dat men den executeur niet meer uitbetale nadat meer dan een jaar na het overlijden is verstreken. Samenvatting. Het is misschien gewenscht om onze conclusies even samen te vatten. De zin der bepaling omtrent uitbetaling aan den aan brenger van het boekje brengt mede, dat men niet uitbe taalt aan den aanbrenger, omtrent wien men niet kan veronderstellen, dat hij het boekje heeft gekregen van defn) gerechtigde(n) om er geld mee te halen. Deze ver onderstelling gaat o.i. in den regel niet op ten aanzien van een der erfgenamen, die met het boekje komt. In den regel betale men hem dus niet uit de „aanbreng-bepaling" dekt zoodanige uitbetaling niet. Men betale slechts uit aan alle erfgenamen, hun gemachtigde, of hun executeur. Aan de erfgenamen of hun gemachtigde betale men alleen uit na overlegging van een verklaring van erfrecht, en, wanneer de betaling geschiedt aan een gemachtigde, ook van een volmacht. Men betale aan den executeur, nadat deze zich heeft gelegitimeerd door het geven van inzage van het testament men houde er rekening mede, dat zijn recht om het spaargeld te innen, kan eindigen één jaar na het overlijden. Vooral wanneer het om grootere bedragen gaat, houde men zich stipt aan deze regels. Ook, wanneer er ruzie tusschen de erfgenamen bestaat en wanneer de erfge naam, die met het boekje komt, het van de Bank zelf heeft gekregen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1937 | | pagina 3