HET IS VAN BELANG UITBETALING VAN SPAARGELD VAN OVERLEDENEN. DE RA1FFEISEN-B0DE De verpanding eindigt, bij een voorschot, wanneer de voorschotnemer dit geheel afdoet, en bij een crediet, wan neer dit definitief afloopt en wanneer de credietnemer het debetsaldo geheel voldoet. 42 dat men van elke wijziging in Bestuur of Raad van Toezicht terstond mededeeling doet aan de Centrale Bank. Wanneer de effecten bij de Boerenleenbank zelf in be waring blijven, moet deze of bedoelde werkzaamheden zelf verrichten of zij moet aan de pandgevers overlaten om conversies, enz. te controleeren en coupons en didivend- bewijzen op te vragen en te verzilveren. Het eerste is voor die Banken, die niet over een staf van geschoold perso neel beschikken, zeer bezwaarlijk het tweede zal voor de meeste pandgevers een teleurstelling zijn en bij hen niet in goede aarde vallen. Immers de meeste pandgevers verwachten, dat de Bank, die de effecten in pand neemt, deze ook administreert. Zij is hiertoe niet verplicht, maar het is bij de commercieele banken wel gebruikelijk. Wan neer de Boerenleenbank zich dus niet met de administratie der effecten wil of kan belasten, geve zij hen altijd bij de Centrale Bank in bewaring, al heeft zij zelf een nog zoo veilige bewaarplaats er voor. Om een overzicht te houden over de in pand genomen effecten en de veranderingen erin houde de Boerenleen bank een „effectenboek" aan. Dit is verkrijgbaar bij de Afd. Materiaal. Alleen bij banken, die zéér weinig effec ten in onderpand hebben, is gebruik van een effecten- boek niet noodig; deze banken kunnen het ook wel af met een notitie-boekje of een cahier. 4. Einde der verpanding. Natuurlijk kan de verpanding ook eindigen door execu tie van het onderpand. Teneinde hierbij geen formeele fouten te maken, late men de executie steeds loopen over de Centrale Bank. Wij zeiden zoo juist, dat de verpanding eindigt bij al- geheele afdoening door den schuldenaar. Is er namelijk ook een borg, en wordt door deze betaald, dan eindigt de verpanding niet, maar gaat zij over den borg. Men moet de effecten dan dus ter hand stellen aan den borg. De schuldenaar (of borg), die de effecten terug krijgt, moet natuurlijk een bewijs van ontvangst teekenen. Kan men uitbetalen aan den erfgenaam, die aanbrenger van het boekje is? „De Spaarbank is gekweten door betaling in handen van den aanbrenger van het boekje", aldus een der belang rijkste bepalingen van het spaarbankreglement onzer Boerenleenbanken. Kan men op grond van deze bepaling spaargeld van een overledene uitbetalen aan één der erfgenamen, die met het boekje betaling komt vragen? Op het eerste gezicht schijnt een bevestigende beant woording dezer vraag op haar plaats. Zulk een beantwoor ding klopt geheel met de letter der bepaling. Wanneer men echter dieper op de zaak ingaat, rijst twijfel aan de juistheid van een bevestigend antwoord. Wat is de zin der bepaling? Zij is, naar wordt aange nomen, deze, dat de Spaarbank gelden aan den aanbrenger mag uitbetalen, omdat zij mag vertrouwen, dat deze het boekje van den inlegger heeft gekregen met de bedoeling om voor hem uitbetaling te vragen. De bepaling dient dus om den inlegger, die door een ander geld wil laten halen, te ontslaan van de last om hem telkens een volmacht mee te geven hij geeft hem een voudig het boekje, en het vertoonen van het boekje legi timeert den aanbrenger als gemachtigde van den inlegger. Dit brengt echter mede, dat de bepaling niet toepasse lijk is in die gevallen, waarin de Bank kennelijk weet of vermoeden kan, dat de aanbrenger het boekje niet van den inlegger heeft meegekregen, dat het vertoon van het boekje niet berust op een verzoek van den inlegger om geld voor hem te halen. De bepaling is dus b.v. niet toe passelijk, wanneer een landlooper met het boekje van een rijken boer aan komt zetten. Al mag de Bank volgens de letter der bepalingen aan den landlooper uitbetalen, om dat hij aanbrenger van het boekje is, volgens de zoo juist aangeduide zin ervan mag zij dat niet, want zij kan ver moeden, dat de landlooper niet namens den inlegger zelf komt. Hoe zit het nu, wanneer een erfgenaam komt met het boekje van een overledene? Mag de Bank aannemen, dat de erfgenaam namens den inlegger of liever namens zijn rechtsopvolgers, die in des inleggers plaats zijn getreden, komt? Wij aarzelen met een bevestigend antwoord op deze vraag. Hoe zal de erf genaam het boekje in den regel krijgen? Zullen zijn mede erfgenamen het hem ter hand stellen met het verzoek om geld erop te gaan halen? Soms zal dit het geval zijn, maar in vele andere gevallen zal de toedracht eenvoudig deze zijn, dat een der erfgenamen (b.v. de nog inwonende zoon of dochter, of de weduwe) het boekje ten huize van den overledene vindt, denkt wij hebben geld noodig voor de begrafenis, of voor de doktersrekening, of voor iets anders, en vervolgens met het boekje naar de Bank gaat om geld op te nemen. Wij stellen ons voor, dat in de praktijk van toestemming van alle erfgenamen gewoonlijk geen sprake is. Wanneer nu het vermoeden bestaat, dat een erfgenaam op een dergelijke wijze (waarvan wij overigens niets kwaads willen zeggen met het boekje komt, kan de Bank dan gelden aan hem betalen? Uit het hierboven op gemerkte vloeit voort, dat wij deze vraag niet bevesti gend durven te beantwoorden. Wanneer men over het al gemeen niet kan uitgaan van de veronderstelling dat een erfgenaam, die met het boekje komt, ook namens zijn mede-erfgenamen komt, kan men hem niet als aanbrenger in den zin van het reglement, dus al aanbrenger in den zin van vermoedelijk gemachtigde van de gerechtigden, be schouwen. Is er echter iemand, die wél van die veronder stelling wil uitgaan, dan kunnen wij niet bewijzen, dat hij ongelijk heeft. In zoover geven wij dus gaarne toe, dat onze opvatting slechts een meening is, waartegenover men ook een andere meening kan verdedigen maar het feit, dat onze meening toch zeker wel verdedigbaar is, brengt mede twijfel aan de geldigheid van uitbetaling aan den erfgenaam-aanbrenger. En waar twijfel is, past ont-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1937 | | pagina 2