HYPOTHEKEN EN DE PRIJSSTIJGING
VAN LANDERIJEN.
DE RAIFFE1SEN-B0DE
9
slechts gewone afschriften af, in verband met het gevaar,
dat de grosse bij den cliënt zoek raakt (een tweede grosse
is heel lastig te krijgen). Dit motief geldt natuurlijk niet
voor de Boerenleenbanken, zoodat deze o.i. over het alge
meen terstond een grosse behooren te ontvangen.
B. Borderel van inschrijving. Gelijk hierboven is mede
gedeeld, bestaat de hypotheek niet alvorens zij is inge
schreven. Het is dus van belang, dat de Bank een bewijs
ontvangt, waaruit de inschrijving blijkt. Dit bewijs is het
borderel van inschrijving.
C. Een stuk, waaruit blijkt, dat de hypotheek de ver-
eischte rang (gewoonlijk dus eerste) heeft. Zulk een stuk
kan bestaan in
a. staat van inschrijving
b. verkorte staat van inschrijving
c. getuigschrift van bezwaardheid
d. kadastraal extract met opgave van bezwaardheid.
D. De assurantie-polis of afschrift daarvan. De Bank
als hypotheekhoudster is bij de brandverzekering belang
hebbend, omdat bedongen is (zie boven), dat bij schade de
uitkeering in de plaats der hypotheek zal treden. Zij moet
dus weten, in de eerste plaats, dat het onroerend goed
(voorzoover gebouwd) verzekerd is, en welke rechten de
verzekerde tegenover de assurantie-maatschappij heeft.
Hiertoe dient de overlegging van de polis.
E. De assurantie-verklaring (verklaring naar aanleiding
van Art. 297 Wetboek van Koophandel). Het beding, dat
de assurantie-penningen inplaats van de hypotheek zullen
treden, bindt den verzekeraar alleen, wanneer dit beding
hem bekend is gemaakt.
De Bank moet dus een bewijs hebben, dat dit is geschied,
en dit bewijs vormt de z.g. assurantie-verklaring.
Het spreekt vanzelf, dat de stukken, bedoeld onder D
en E, alleen vereischt zijn bij hypotheken, waaronder ook
gebouwen vallen.
6. De „akte Kramer".
Een assurantie-maatschappij is niet verplicht tot uitkee
ring, wanneer de eigenaar zelf zijn huis in brand heeft
gestoken, en ook niet in sommige andere, bij de polis
vermelde gevallen. Dit is voor hypotheekhouders een
leemte in hun dekking. Zij kunnen op die manier hun zeker
heid kwijt raken zonder dat zij assurantie-penningen ervoor
in de plaats krijgen.
Een aantal jaren geleden hebben verschillende assurantie
maatschappijen en hypotheekbanken een regeling getroffen
om die leemte aan te vullen. Deze regeling is neergelegd
in de z.g. akte Kramer (Kramer is de naam van den notaris,
die de akte verleed). Toetreding tot de akte Kramer is ook
opengesteld voor anderen dan hypotheekbanken, en eenige
jaren geleden, toen er wellicht in verband met de
crisis verdacht veel branden voorkwamen, hebben ook
onze Boerenleenbanken, op een paar uitzonderingen na,
zich aangesloten. Dit beteekent, dat de aangesloten
assurantie-maatschappijen tegenover hen gebonden aan de
regeling van de akte Kramer, die de bovenbedoelde leemte
opheft en ook nog verschillende andere voordeelige be
palingen bevat. Tegenover dit voordeel staat natuurlijk
ook een zekere tegenprestatie op grond van de aanslui
ting zijn de Boerenleenbanken verplicht bij nieuwe hypo
theken alleen genoegen te nemen met assurantie's, gesloten
bij maatschappijen, die ook tot de Kramer-akte zijn toege
treden. Welke maatschappijen dat zijn, kan men nakijken
in het Handboekje (4e druk, blz. 259276). Bijna alle groote
maatschappijen en ook vaak kleinere en onderlinge's zijn
toegetreden. Een aantal onderlinge's ontbreekt echter nog.
Wanneer een Bank zich aan deze verplichting niet houdt,
verliest zij de aanspraken, die op grond van de akte
Kramer aan haar zouden toekomen.
Het is den lezer bekend, dat de prijs van landerijen den
laatsten tijd aanzienlijk gestegen is. Aan welke oorzaken
deze stijging te danken (of te wijten?) is, kunnen wij hier
in het midden laten. Wij moeten alleen dit constateeren,
dat de prijsstijging niet in de juiste verhouding staat tot
de stijging van het netto-rendement. Koopt men op het
tegenwoordige prijspeil een boerderij en verpacht men
die, dan maakt men gemiddeld ongeveer 2Vi van zijn
geld.
Als men veronderstelt, dat de pachter, buiten zijn
noodzakelijk levensonderhoud, nog eenige winst maakt
(wij betwijfelen overigens of deze veronderstelling juist is,
gezien de concurrentie van pachters en de nog steeds
niet rooskleurige toestanden in belangrijke takken van
den landbouw), dan komt men op een netto-rendement
eener boerderij van 3 Dit is dus ook het netto
rendement voor den eigenaar, die zijn boerderij zelf
exploiteert (natuurlijk is hier sprake van een gemiddelde;
in vele gevallen zullen afwijkingen naar beide richtingen
voorkomen).
Een jonge boer, die op het oogenblik een boerderij
koopt voor een bedrag van 30.000,zal dus een netto-
verdienste (na aftrek van onkosten en noodzakelijk
levensonderhoud) hebben van ongeveer 900,
Die jonge boer zal echter veelal niet voldoende geld
hebben om den hoogen koopprijs te betalen. Hij zal dus
geld op hypotheek willen leenen.
Het sinds geruimen tijd gebruikelijke maximum voor
eerste hypotheek is tweederde van de waarde. Hij zal
dus op zoek gaan naar een geldgever, die hem 20.000,
ter beschikking wil stellen. Gezien den overvloed van
geld, zal hij dien wellicht vinden ook. Welke rente zal
hij moeten betalen? Laten wij aannemen, de gemiddelde
rente, die onze Boerenleenbanken voor voorschotten be
rekenen, dus 4 Dan komt hij dus op een rentelast van
800,'s jaars. Maar dit is niet de eenige last, die de
hypotheekschuld op hem legt. Hij zal ook iets moeten af
lossen laten wij aannemen 1 °/o 's jaars (dat is zeer
matig). Dan wordt de jaarlijksche last 1000,
Deze last van 1000,vergelijke men nu met het ge-
Bij debiteering of crediteering van Spaarbank- of loo-
pende rekeningen, voortvloeiende uit een opdracht tot
overschrijving, hetzij van een lid van de Centrale Bank
of den Postgirodienst, behoort geen kwitantie te worden
geteekend.
Het doen teekenen hiervan in die gevallen is onjuist en
werkt verwarrend.
Het bewijs voor deze boekingen ivordt geleverd door het
betreffende girobewijs. (De boeking in het rekening-
courantboekje creditis zegelvrij, mits hierbij wordt
aangeduid, dat de post een giro-post is).