HET BUITEN WERKING STEL
LEN DER GOUDCLAUSULE'S.
DE RAIFFEISEN-BODE.
6 7
Het disconto der Ned. Bank werd reeds verlaagd tot
2 terwijl we het vorig jaar nog een percentage van
6j/2 °/o hebben gekend.
Kasgeldleeningen aan Gemeenten, Waterschappen enz.,
voor enkele maanden, werden reeds gaarne geaccepteerd
tegen 2a \]/2 scms nog lager.
De prolongatie beweegt zich om de 1
Ook de rente uit beleggingen in fondsen wordt steeds
minder. De conversies van Staats- en Gemeenteleeningen
zijn aan de orde van den dag en men maakt voor die be
leggingen nauwelijks 3y2
Dit streven om tot conversie der bestaande hooger
rente dragende leeningen te komen, wordt nog wel ge
remd (het bleek reeds dezer dagen) omdat de fondsen en
enkele verzekeringsmaatschappijen, die hun premie-reserve
op 3y2 of hoogeren basis berekenden, er niet van harte
en niet zonder groot bezwaar aan mede kunnen werken.
De daling der rente op geld- en beleggingsmarkt, al
kan die voor het bedrijfsleven gewenscht geacht worden
brengt eigenaardige moeilijkheden mede, ook voor
onze boerenleenbanken en vooral voor die, welke nogal
ruim in de middelen zitten.
Zij zullen genoodzaakt zijn hare rentetarieven te her
zien, maar ze kunnen wellicht met het oog op de Rijks
postspaarbank, die sinds jaar en dag 2,64 rente ver
goedt en die als officieel lichaam nog altijd eenigen voor
sprong heeft, hare rente voor normale spaargelden niet
lager stellen dan dit percentage.
De besturen hebben zich bij de rentevaststelling terdege
goed rekenschap te geven op welke „hoogte" ze de rente
zullen bepalen. Deze rentebepaling mag niet leiden tot
overmatige toevloeiing van gelden. De Bank bewijst zich
zelve daarmede geen dienst en schaadt daardoor de
organisatie.
Het vergoeden van een te hooge rente geeft aanleiding
tot onnatuurlijke aantrekking van gelden van z.g. kant-
loopers, die telkens wisselen van bankinstelling en daar
heen gaan, waar het meest wordt geboden. Op dergelijke
cliënten kan terwille van de stabiliteit van het bedrijf geen
prijs worden gesteld. De Bank loopt nog het gevaar zich
niet voldoende rekenschap te geven van het tijdelijk ka
rakter van deze vagebondeerende gelden en zal trachten
de overtollige gelden te beleggen, zoodanig, dat er finan-
tieel voordeel mede te behalen is.
De Centrale Bank wordt de zondebok, omdat naar de
meening van die banken de door haar vergoede rente niet
hoog genoeg is om er aan te verdienen. Deponeert men de
door hooge rente aangetrokken gelden desniettegenstaan
de toch bij de Centrale, dan is het niet onmogelijk, dat
deze bij ruime toevloeiing, wederom genoodzaakt wordt
tot renteverlaging.
Daardoor wordt het verlies voor de betrokken banken
neg grooter en worden ook andere, rustig werkende ban
ken er door getroffen.
Men zij dus op zijn hoede. Overleg tusschen naburige
banken achten wij noodzakelijk om tot een niet al te
grocte afwijking van de vast te stellen rentevoet te komen.
Kantloopers, nieuwe deposanten, die vroeger niet met de
Boerenleenbank te doen wilden hebben en die thans, nu
ze bij andere banken y2 °/c of minder krijgen voor groote
sommen, hun gelden wenschen over te hevelen naar de
Boerenleenbanken, weigere men. Ook zal zou men aan
deze inleggers een eenigszins lager percentage vergoeden
dan aan anderen, dan benadeelt men tenslotte tóch de
eigen organisatie, want de Centrale weet ook geen loonend
emplooi voor dergelijke, tijdelijk toevloeiende gelden,
welke als het getij verloopt, weer onttrokken worden.
We meenen te mogen opmerken, dat een percentage van
3 reeds rijkelijk hoog genoemd mag worden voor de
normale spaargelden. Vele banken zijn er al toe over
gegaan de spaargeldrente vast te stellen op 23/^ en zelfs
op 2y2 Er is natuurlijk alles voor te zeggen de oude
trouwe klanten, de vanouds rustige beleggers en de leden
een behoorlijke rente te blijven geven.
Om aan niet-leden een lagere rente uit te keeren dan
aan leden is alleszins verdedigbaar. Ook om voor jaar
deposito's een hoogere rente te geven dan voor dagelijks
opvraagbare spaargelden.
Volkomen redelijk is ook een maximum bedrag te be
palen, waarboven geen of zeer weinig rente wordt ver
goed.
We doen een beroep op de besturen om, alvorens tot
definitieve vaststelling der rente over te gaan, met zich
zelf te rade te gaan en het bovenstaande ernstig te over
wegen en vooral ook om met naburige banken overleg te
plegen.
Wellicht hebben verschillenden onzer lezers belangstel
ling voor het Wetsontwerp op het buiten werking stellen
der goudclausules. De goudclausule is in vrij veel hypo
theekaktes van de laatste jaren opgenomen, en ook in een
aantal pachtcontracten schijnt zij in een of anderen vorm
haar intrede te hebben gedaan.
Het Wetsontwerp verstaat onder goudclausules: elk be
ding, dat de strekking heeft den schuldeischer geheel of
gedeeltelijk te vrijwaren voor de gevolgen van waardever
mindering van den gulden ten opzichte van het goud. Dit
is een ruime omschrijving. Het wetsontwerp bestrijkt dus
niet alleen de goudclasule in engeren zin, het beding dat
bij waardevermindering van den gulden ten opzichte van
het goud een dienovereenkomstig grooter bedrag in gul
dens moet worden betaald, maar ook allerlei andere clau
sules, die de strekking hebben den schuldeischer te vrij
waren voor de gevolgen van de depreciatie van den gul
den. De Memorie van Toelichting op het wetsontwerp
vermeldt o.m. als voorbeeld de opzegbaarheidsclausule in
pachtcontracten; dus wanneer het ontwerp tot wet zal zijn
geworden, zullen ook de bedingen, dat de pacht opzeg
baar is tengevolge van het verlaten van den gouden
standaard, nietig zijn.
Is het wetsontwerp dus eenerzijds zeer ruim, aan de
andere kant bevat het eenige belangrijke beperkingen.
In de eerste plaats beperkt het de nietigheid der goud
clausules tot eenige met name genoemde overeenkomsten:
geldleeningen inbegrepen hypothecaire geldleeningen
natuurlijk), overeenkomsten tot vestiging van altijd duren
de renten, huur- en pachtcontracten, en overeenkomsten
tot vestiging van een zakelijk recht cp onroerend goed.
Opmerking verdient, dat b.v. credietovereenkomsten
(rekeningcourant-overeenkomsten) niet onder de wet val
len; wanneer de Boerenleenbanken dus in haar crediet- en
voorschotactes een goudclausule hadden opgenomen, zou
zij voor de credieten in stand zijn gebleven, terwijl zij bij
de voorschotten te niet zou zijn gegaan. Dit schijnt eenigs
zins willekeurig.
De tweede belangrijke beperking is, dat de nietigheid
der goudclausules alleen binnenlands werkt. Moet de be
taling eener schuld in het buitenland geschieden, of is de
schuld niet uitgedrukt in Nederlandsch geld, dan wordt
een daarbij gemaakte goudclausule niet door de nietigheid
getroffen.
De derde beperking geldt de te beurze van Amsterdam
genoteerde obligaties, waarin een gcudclausule is op
genomen.
Als het wetsontwerp wordt aangenomen hetgeen al
gemeen wordt verwacht zal het terugwerken tot den
datum van het verlaten van den gouden standaard (26 Sep
tember 1936). Schuldenaren, die zich aan de goudclausule
hebben onderwordpen, kunnen nu dus wel reeds weigeren
om zich daaraan te houden.
Het wetsontwerp geldt niet voor goudclausules, welke
nog na 26 September 1936 mochten zijn bedongen.