VERHAAL VAN DEN EENEN
BORG OP DEN ANDEREN.
58
DE RAIFFEISEN-BODE.
staat geacht worden, gezien zijn bekwaamheid en arbeid
zaamheid, om rente en aflossing uit zijn bedrijf te halen.
Ook zijn betalingsmoraal, zijn bereidheid om zijn ver
plichtingen na te komen, spreke een woord mede.
Deze noodzakelijke beoordeeling van den persoon van
den aanvrager, het onderzoek naar zijn credietwaardig-
heid, heeft het natuurlijk gevolg, dat het landbouwcrediet
practisch niet door instellingen kan worden gegeven, die
verre staan van den toestand in het landbouwbedrijf en
die dit onderzoek moeten instellen door middel van
allerlei tusscheninstanties. Slechs onze plaatselijke Boe
renleenbanken zijn daartoe in staat.
Van buitengewoon groote betekenis is nog, dat het
landbouwcrediet, gezien het geringe rendement van het
landbouwbedrijf zelfs in normale jaren, tegen uiterst bil
lijke voorwaarden moet worden gegeven.
Het landbouwcrediet moet dus in verband met de
eigenaardigheden van het bedrijf aan voorwaarden vol
doen, welke niet gemakkelijk zijn te vervullen.
Het maakt een grondig onderzoek naar de opbrengst
van het bedrijf en naar de persoonlijke credietwaardig-
heid van den landbouwer noodzakelijk.
Het crediet moet voor een termijn gegeven worden in
overeenstemming met de behoeften van het landbouwbe
drijf eenige soepelheid in verband met de bovenge
schetste onzekerheid omtrent het tijdstip van terug
betaling moet kunnen betracht worden.
In hoofdzaak betreft het kleine credieten, hetgeen
meerdere kosten medebrengt. Toch moet het billijk zijn,
wil het economisch aanvaardbaar zijn.
Voor deze belangrijke opdracht zijn de Boerenleen
banken geplaatst.
Hier is een moeilijke en verantwoordelijke, maar toch
ook weer dankbare taak voor de bestuurders weggelegd.
Dankbaar vooral, indien zij bij het overwegen der
voorschot- en credietaanvrage de Boerenleenbank niet
beschouwen als doel, maar als middel om den welstand
van de leden te bevorderen.
Niet ten onrechte staat in artikel 35 lid 2 der statuten
„het bestuur zal toezien, dat de voorschotten en crdieten
alleen aan oppassende leden en tot werkelijke verbete
ring van het bedrijf gegeven worden."
Wanneer aan dat artikel de noodige aandacht wordt
geschonken en hieraan in de practijk zoo goed mogelijk
de hand wordt gehouden, zullen de Boerenleenbanken
haar belangrijke sociaal-economische taak goed ver
vullen.
Nog eens, de persoonlijke credietwaardigheid van den
aanvrager, zijn kunde, arbeidzaamheid en moraliteit moe
ten naast de verwachte mogelijkheid om uit de opbrengst
van het bedrijf zijn verplichtingen te voldoen, de grond
slagen zijn voor de credietverleening.
De te stellen zekerheid, hoewel onmisbaar, kome in de
tweede plaats bij de beoordeeling.
Het verstrekken van voorschotten of credieten alleen
op grond van de gestelde zekerheid, zonder dat in den
persoon van den aanvrager zelf voldoende vertrouwen
kan worden gesteld, noch verwacht kan worden, dat de
opbrengst van het bedrijf voldoende zal zijn om de aflos
sing en rente te voldoen, is niet in het uiteindelijke be
lang van de betrokkenen, dus in strijd met het karakter
van onze Boerenleenbanken.
Het crediet, hoe noodzakelijk en onmisbaar voor eiken
tak van bedrijf, kan gevaren opleveren bij verkeerd of
onoordeelkundig gebruik.
Crediet is als het water een matige en deskundig toe
gepaste bevloeiïng kan de landerijen vruchtbaar maken;
een teveel aan water kan oorzaak zijn van een totale
mislukking der gewassen.
Crediet is een prachtig, maar ook een gevaarlijk in
strument; niet ieder kan het hanteeren. Aan de Boeren
leenbanken staat het te beoordeelen aan wien ze het niet
en aan wien ze het wel en in welke mate ter beschikking
zullen stellen.
Door het persoonlijk contact tusschen bestuur en leden,
gevolg van een beperkt werkgebied, is het bestuur in
staat met juistheid te oordeelen.
Het belang der leden en ook de goede naam van ons ge-
heele landbouwcredietwezen eischen, dat de besturen ten
opzichte van deze belangrijke taak der credietverleening,
welke aan hunne zorg is toevertrouwd, steeds terdege
waakzaam blijven. Men blijve deze taak bij voortduring
met grooten ernst, bewust van de groote verantwoorde
lijkheid, ook in de toekomst opvatten.
Dan alleen zal ook deze moeilijke en zware taak be
loond worden en zal men tot verbetering van het land
bouwbedrijf en tot versterking van de economische positie
van den landbouwenden stand bijdragen.
Hoe een borg zijn hoofd kan stooten.
Het komt helaas wel eens voor, dat een schuldenaar
niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, en dat de bor
gen voor hem betalen moeten.
Wanneer de borgen tot betaling worden aangesproken,
gebeurt het helaas ook wel eens, dat blijkt, dat een van
hen evenmin als de schuldenaar tot betaling in staat is,
zoodat zijn collega alles moet betalen. Het gebeurt dan
ook wel eens, dat die collega, na betaald te hebben, op
zijn medeborg verhaal wil nemen voor de helft. En dan
geschiedt het helaas ook wel eens, dat hij (de borg, die
alles heeft betaald) leelijk zijn hoofd stoot tegen art.
1881 Burgerlijk Wetboek.
Volgens dit artikel kan een borg, die de geheele schuld
heeft betaald, alléén verhaal nemen op zijn medeborg in
twee gevallen wanneer hij betaalt tijdens faillissement
van den schuldenaar, en wanneer hij betaalt na daartoe
gerechtelijk te zijn aangesproken. Wanneer hij dus be
taalt buiten een van deze twee gevallen, heeft hij géén
verhaal op zijn medeborg.
Art. 1881 is bij niet-juristen natuurlijk niet al te goed
bekend. Het komt dus herhaaldelijk voor, dat een borg
alles betaalt, in het vertrouwen, dat hij recht van verhaal
op zijn medeborg krijgt. Het wordt als logisch en billijk
aangevoeld, dat het recht van verhaal op den medeborg
in ieder geval ontstaat; en zulks niet geheel ten onrechte:
de beperkingen, welke art. 1881 vast stelt, worden in de
rechtsgeleerde litteratuur vrij algemeen als onlogisch en
ongemotiveerd beschouwd.
Maar art. 1881 bestaat nu eenmaal, en gezien het taaie
leven, dat ook onjuiste wetsbepalingen bezitten, zal het
nog wel eenigen tijd blijven bestaan ook. Men zal dus
voorloopig met art. 1881 rekening moeten blijven houden.
Wanneer één der borgen alles, of althans meer dan zijn
evenredig deel betaalt, en hij wenscht verhaal op zijn
medeborg te hebben, zal hij dus, tenzij de schuldenaar in
staat van faillissement verkeert, eerst gerechtelijk tot be
taling moeten worden aangesproken. Hij zal zich pro
forma tot betaling moeten laten dagvaarden. Dit brengt
wel eenige kosten mede, maar dit is onvermijdelijk de
borg moet die kosten maar beschouwen als de koopprijs
voor zijn verhaal op den medeborg.
Het lijkt ons gewenscht, dat bestuurders en kassiers
van Boerenleenbanken in voorkomende gevallen de be
trokken borgen van het bovenstaande op de hoogte stel-